ECLI:NL:HR:2010:BM4127
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van getuigenverklaring in strafzaak en overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1962, was beschuldigd van opzettelijke mishandeling van een slachtoffer op 27 oktober 2006 te Rotterdam. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer tegen haar gezicht had geslagen en tegen haar been had getrapt, wat leidde tot letsel en pijn. De verklaring van een getuige, die had verklaard dat hij had gezien dat de verdachte de buurvrouw met grote passen benaderde en haar wegduwde, werd door het Hof als bewijs gebruikt. De getuige had echter ook de woorden 'volgens mij' gebruikt, wat leidde tot de vraag of deze verklaring als een mening, gissing of gevolgtrekking kon worden beschouwd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de woorden 'volgens mij' niet onbegrijpelijk had opgevat. De getuige had zich bewust getoond van de feilbaarheid van zijn waarneming en geheugen, wat de toelaatbaarheid van zijn verklaring niet in de weg stond. Het beroep van de verdachte werd dan ook verworpen. Daarnaast merkte de Hoge Raad op dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht, gezien de opgelegde taakstraf van dertig uren en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt het belang van de toelaatbaarheid van getuigenverklaringen en de beoordeling van de redelijke termijn in strafzaken.