ECLI:NL:HR:2010:BM4106

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05020
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'overbrenging' in de Europese Verordening inzake afvalstoffen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'overbrenging van afvalstoffen' zoals gedefinieerd in artikel 26, eerste lid, van de Europese Verordening inzake afvalstoffen (EVOA). De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat dr. D.J.P.M. Vermunt, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor het onrechtmatig overbrengen van afvalstoffen van België naar Maleisië via Nederland. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat 'overbrenging' niet gepland vervoer omvat, een te beperkte uitleg is van het begrip. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. De geldboete werd verlaagd naar € 29.250,- en de duur van de vervangende hechtenis naar 176 dagen. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook leidde tot een vermindering van de geldboete. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste interpretatie van de Europese regelgeving omtrent afvalstoffen en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen bij de overbrenging ervan.

Uitspraak

12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 08/05020
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 januari 2008, nummer 22/001826-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt - naar de kern bezien - dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip "overbrenging van afvalstoffen" in art. 26, eerste lid, EVOA.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard dat:
"[A] (B.V.) en/of [B] B.V. en/of [C] B.V., op 5 april 2004, althans in april 2004, binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met andere personen, opzettelijk, handelingen heeft/hebben verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers heeft/hebben zij afvalstoffen, te weten (47.970 kg/2 containers) C-keus/tweedehands partijen rollen vinylzeil, zijnde resten, snijdsels en afval van polymeren van vinylchloride als bedoeld onder code GH013, in elk geval zijnde afvalstoffen als bedoeld in bijlage II van deze verordening, overgebracht van België naar Maleisië via Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening; zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met andere personen, aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 5 april 2004 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 2], een melding van een collega betreffende een tweetal containers (...) inhoudende 51 pakketten resten en afval van polymeren van vinylchloride, vermoedelijk zijnde afvalstoffen met een totaalgewicht van 47.970 kg. Op de aangifte ten uitvoer stond dat deze afvalstoffen bestemd waren voor export naar Maleisië.
(...)
Op 28 mei 2004 heb ik, verbalisant [verbalisant 3], (...) besloten de containers weer te blokkeren (...). Tijdens het blokkeren zag ik in het containerinformatiebestand van de ECT dat beide containers op 25 mei 2004 waren verscheept (...) met als bestemming Port Kelang te Maleisië."
2.3.1. De in de bewezenverklaring genoemde, toen geldende, Verordening 259/93 EEG betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, Pb L30 (EVOA) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
- art. 2:
"In deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
l) Staat van verzending: elke Staat van waaruit een overbrenging van afvalstoffen voorgenomen is of plaatsvindt;
m) Staat van bestemming: elke Staat waarnaar een overbrenging van afvalstoffen voorgenomen is of plaatsvindt voor verwijdering of nuttige toepassing, of voor verlading in een schip om op zee te worden verwijderd, onverminderd bestaande overeenkomsten betreffende verwijdering op zee;
n) Staat van doorvoer: elke Staat, niet zijnde de Staat van verzending noch die van bestemming, waardoor een overbrenging van afvalstoffen is voorgenomen of plaatsvindt;
(...)."
- art. 26, eerste lid:
"Als sluikhandel wordt beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die:
a) geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening, of
b) geschiedt zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening, of
c) geschiedt met een door vervalsing, een onjuiste voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of
d) niet wezenlijk is gespecificeerd in het begeleidende document, of
e) leidt tot verwijdering of nuttige toepassing in strijd met communautaire of internationale bepalingen, of
f) in strijd is met de artikelen 14, 16, 19 en 21."
2.3.2. Zoals ook uit art. 2 EVOA kan worden afgeleid, moet onder "overbrenging van afvalstoffen" in art. 26, eerste lid, EVOA worden verstaan het vervoer van afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben.
2.4. Het middel strekt ten betoge dat "'s Hofs feitelijke vaststelling (...) dat de twee containers op 25 mei 2004 zijn verscheept met als bestemming Maleisië" onverenigbaar is met de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat die containers op 5 april 2004, althans in april 2004, naar Maleisië zijn overgebracht. Het middel berust aldus op de opvatting dat onder "overbrenging van afvalstoffen" in art. 26, eerste lid, EVOA niet is begrepen gepland vervoer van afvalstoffen.
2.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is overwogen, steunt die opvatting op een te beperkte uitleg van het begrip "overbrenging van afvalstoffen" in art. 26, eerste lid, EVOA.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 32.500,-, subsidiair 192 dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 29.250,- bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 176 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 oktober 2010.