ECLI:NL:HR:2010:BM4097
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1954 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof van 2 juni 2008, nummer 22/002561-07. De advocaat van de betrokkene, mr. R.J. Baumgardt, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft het te betalen bedrag verminderd tot € 2.850,-. Het beroep is voor het overige verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 3.000,-. De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat het middel niet tot cassatie kan leiden, en dat de bestreden uitspraak ambtshalve moet worden vernietigd op de eerder genoemde grond.