ECLI:NL:HR:2010:BM3952
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsrecht en subrogatie in aansprakelijkheidszaken
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen RVS Schadeverzekering N.V. en [A] over de toepassing van subrogatie in het kader van aansprakelijkheidsverzekering. RVS had in 1998 schade vergoed aan de CAR-verzekeraars na een brand op een bouwplaats, veroorzaakt door [betrokkene 1]. RVS stelde dat zij, als gevolg van deze schadevergoeding, recht had op verhaal op [A] als medeschuldenaar. De rechtbank en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch hadden de vordering van RVS afgewezen, met de redenering dat de vordering van [betrokkene 1] op [A] niet kon worden aangemerkt als een vordering tot schadevergoeding ter zake van door hem geleden schade, zoals bedoeld in artikel 7:962 BW.
De Hoge Raad oordeelt echter dat de schade die RVS heeft vergoed, wel degelijk valt onder de reikwijdte van artikel 7:962 BW. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad stelt dat de vordering van RVS op [A] wel degelijk een vordering tot schadevergoeding is, omdat RVS als gevolg van haar betaling aan de CAR-verzekeraars is gesubrogeerd in de rechten van [betrokkene 1] tegenover [A]. Dit arrest benadrukt de betekenis van subrogatie in het verzekeringsrecht en de voorwaarden waaronder een verzekeraar verhaal kan nemen op een derde.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van aansprakelijkheidsverzekeringen en de rechten van verzekeraars in subrogatiezaken. De Hoge Raad bevestigt dat de aansprakelijkheid van [A] niet kan worden uitgesloten door de omstandigheid dat RVS de schadevergoeding rechtstreeks aan de CAR-verzekeraars heeft betaald. De uitspraak biedt duidelijkheid over de toepassing van artikel 6:10 en 6:12 BW in relatie tot subrogatie.