ECLI:NL:HR:2010:BM3891

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04837
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij onrechtmatige bekrachtiging van rechtshandeling vóór oprichting vennootschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onrechtmatige bekrachtiging van een rechtshandeling die vóór de oprichting van de vennootschap was verricht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.W. Alt, had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 6 augustus 2008 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten, waaronder een vonnis van de rechtbank Groningen van 3 januari 2007. De kern van de zaak draait om de vraag of de bestuurder, ten tijde van de bekrachtiging, wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de vennootschap de verplichtingen uit de bekrachtigde rechtshandeling niet zou kunnen nakomen, zoals bedoeld in artikel 2:203 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De raadsheren stellen vast dat de omstandigheden die de handelwijze van de bestuurder zouden rechtvaardigen of verontschuldigen niet zijn aangetoond. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook doet. De eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op een totaal van € 4.971,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders bij het bekrachtigen van rechtshandelingen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de belangen van de vennootschap.

Uitspraak

9 juli 2010
Eerste Kamer
08/04837
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt, die zich tijdens de procedure heeft onttrokken als advocaat van eiser,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 88354/HA ZA 06-637 van de rechtbank Groningen van 3 januari 2007,
b. het arrest in de zaak 107.001.775/01 (rolnummer 0700294) van het gerechtshof te Leeuwarden van 6 augustus 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 2.771,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juli 2010.