ECLI:NL:HR:2010:BM3642
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gevaarlijkheid van een hond in het kader van artikel 425 Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973 en woonachtig te [woonplaats], was aangeklaagd voor het niet voldoende zorg dragen voor een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, in dit geval haar hond Cha Cha, een kruising tussen een Rottweiler en een herdershond. Op 24 juli 2007 heeft deze hond, die onbeheerd was achtergelaten op een onvoldoende afgesloten terrein, een fietser en een politieagente gebeten. De verdachte had haar honden achtergelaten omdat ze onverwachts naar de dierenarts moest en was zich ervan bewust dat de honden niet gewend waren om alleen te blijven.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de hond gevaarlijk was in de zin van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht, omdat deze al vóór de overtreding als gevaarlijk voor personen kon worden aangemerkt. De verdediging stelde dat er geen bewijs was dat de hond gevaarlijk was voordat de overtreding plaatsvond. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was.
De Hoge Raad heeft ook ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar besloot dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden zou worden. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof.