ECLI:NL:HR:2010:BM3640

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02655
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering in cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake hennepteelt

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de teelt van hennep. De verdachte, geboren in 1954, heeft in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 in Rotterdam opzettelijk geholpen bij de teelt van hennepplanten. Het Hof heeft in zijn uitspraak aangegeven dat het geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van de verdachte, die hij zowel bij de politie als tijdens de rechtszittingen in eerste aanleg heeft afgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij onder druk is gezet door een medeverdachte, [betrokkene 1], om de schuld op zich te nemen. Het Hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn eerdere verklaringen, slechts hand- en spandiensten heeft verricht en niet de hoofdverantwoordelijke was voor de hennepkwekerij.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden. Desondanks heeft de Hoge Raad besloten om geen rechtsgevolgen aan deze overschrijding te verbinden, gezien de opgelegde werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarbij het Hof in zijn overwegingen de bewijsvoering en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte heeft gewogen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 22 juni 2010, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren.

Uitspraak

22 juni 2010
Strafkamer
nr. S 08/02655
CB/RC
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 juni 2008, nummer 22/002413-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de bewijsvoering.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene 1] in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 7319 gram hennep en ongeveer 1384 hennepplanten, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 30 juni 2005 tot en met 2 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest, door meermalen die hennepplanten te knippen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2008, voor zover inhoudende:
"Ik heb twee keer een paar uurtjes in de hennepkwekerij van [betrokkene 1] geholpen met het knippen van hennepplanten. Ik kwam achter het bestaan van de hennepkwekerij toen er balen aarde bij het pand werden bezorgd. Dit was ongeveer een jaar voor de ontdekking door de politie. Ik was dus in totaal een jaar op de hoogte van het bestaan van de hennepkwekerij. Van te voren was afgesproken dat ik de schuld op me zou nemen van het opzetten en onderhouden van de hennepkwekerij. Ik heb de huurovereenkomst voor het bedrijfspand getekend als dekmantel voor [betrokkene 1]."
b) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 2 februari 2006 gingen wij, verbalisanten, naar de [a-straat 1] te Rotterdam. Aldaar werden wij ontvangen door de eigenaar van het bedrijf, tevens huurder van het pand, [betrokkene 1]. In een ruimte onder een luik trof ik, verbalisant [verbalisant 2], een in werking zijnde hennepkwekerij en hennepdrogerij aan."
c) een rapport Ontmanteling hennepkwekerij [a-straat 1], van 2 februari 2006, opgesteld door [...], voor zover inhoudende:
"Op 2 februari 2006 is een hennepkwekerij ontmanteld op de [a-straat 1] te Rotterdam. In het pand werden aangetroffen:
- 1384 hennepplant(en) en restafval
- 7319 gram top(pen)."
d) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2008, voor zover inhoudende:
"Bij de politie en bij de politierechter werd ik onder druk gezet door [betrokkene 1]. Beide keren moest ik van hem zeggen dat de hennepkwekerij van mij was."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt onder meer in:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn verklaringen, waar het zijn rol en de rol van zijn medeverdachte [betrokkene 1] in de hennepkwekerij betreft, ingrijpend gewijzigd. Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2008 heeft de verdachte verklaard dat hij ten tijde van het afleggen van voornoemde verklaringen onder druk is gezet door [betrokkene 1] om de schuld op zich te nemen. Uit angst durfde de verdachte niet naar waarheid te verklaren.
Op grond van de behandeling in hoger beroep heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte thans de waarheid spreekt en zijn aandeel in de hennepkwekerij niet verder reikt dan - naast de wetenschap van het bestaan van de kwekerij - het verrichten van hand- en spandiensten ten behoeve van de kwekerij, zoals het knippen van henneptoppen."
2.3. Het Hof heeft in zijn onder 2.2.3 weergegeven overweging tot uitdrukking gebracht dat en waarom het geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering feiten en omstandigheden - hier de inhoud van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 april 2008 - weergeeft teneinde tot uitdrukking te brengen op basis waarvan hij tot dat oordeel is gekomen.
2.4. Het middel faalt in zoverre.
2.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 juni 2010.