ECLI:NL:HR:2010:BM3316
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Omkering van de bewijslast en redelijke termijn in cassatie bij naheffingsaanslag loonbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X te Z, Polen, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 december 2006, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak van 20 februari 1995 tot en met 19 mei 1996. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd met een verhoging van honderd procent, zonder kwijtschelding. Na bezwaar van belanghebbende heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk vernietigd en de verhoging gedeeltelijk kwijtgescholden. Belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter moet beoordelen of de verhoging, in samenhang met het kwijtscheldingsbesluit, passend en geboden is, rekening houdend met de omkering van de bewijslast die in deze zaak is toegepast. De Hoge Raad constateert dat het Hof niet heeft aangegeven of het met deze omstandigheid rekening heeft gehouden, waardoor het middel slaagt.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Dit kan gevolgen hebben voor de beoordeling van de verhoging door het verwijzingshof. De Minister van Financiën is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1932 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het arrest is openbaar uitgesproken op 7 mei 2010.