ECLI:NL:HR:2010:BM2560
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1964, die werd beschuldigd van het verkrijgen van onverklaarbare inkomsten. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak van het Hof ontoereikend gemotiveerd was. Het Hof had delen van een rapport van een strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo) als bewijsmiddel gebruikt, maar deze delen bevatten enkel de conclusies van de verbalisanten zonder de onderliggende feiten en omstandigheden te vermelden. Dit was in strijd met de vereisten van artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de uitspraak de inhoud van de bewijsmiddelen moet bevatten waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet alleen op conclusies mag steunen, maar dat ook de onderliggende feiten en omstandigheden duidelijk moeten worden weergegeven. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de motiveringseisen in ontnemingszaken en de wijze waarop bewijs moet worden gepresenteerd in dergelijke procedures.