ECLI:NL:HR:2010:BM2501
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 1 april 2008. De verdachte, geboren in 1966, had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden, wat de Hoge Raad heeft overgenomen in zijn arrest. De uitspraak is gedaan op 15 juni 2010 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk. De beslissing van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep, omdat de noodzakelijke schriftuur niet is ingediend. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen van cassatie en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten.