2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2008 gehechte pleitnotities heeft de raadsman aldaar, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
"2. Een enkele opmerking over het (ontbreken van) bewijs in de zaak van [verdachte]
a. Uitgangspunt is dat bij een MMA-melding enig onderzoek dient plaats te vinden alvorens opgetreden kan worden. De enkele melding levert in de regel geen redelijk vermoeden van schuld op. De reden daarvoor is evident: "aangezien de melder in beginsel anoniem blijft en diens betrouwbaarheid niet of nauwelijks kan worden getoetst, dient naar de inhoud van de melding nader onderzoek plaats te vinden. Het resultaat van dat onderzoek kan er vervolgens toe leiden dat er een zodanige verdenking ontstaat dat opsporingsambtenaren toegang hebben tot de plaatsen waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat een dergelijke overtreding gepleegd wordt (art. 9 lid 1 sub 2 Opiumwet)" aldus het Hof Amsterdam. De Hoge Raad maakt deze redenering in het arrest van 22 januari 2008 tot de zijne (LJN: BC 1375, Hoge Raad, 03468/06).
Zie ook Hoge Raad 11 maart 2008 (LJN: BC1367, HR 03194/06) waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de er onvoldoende verdenking bestond niet zonder meer begrijpelijk was juist omdat de politie die informatie voor het binnentreden nader had onderzocht.
Niet betwist is in deze dat de informatie op geen enkele wijze geverifieerd is. Het feit dat verbalisanten het pand (pag. 6) "enige tijd hebben geobserveerd" kan niet als enig serieus onderzoek aangemerkt worden.
Het dossier bevat immers geen enkel resultaat van deze observatie, laat staan resultaten die de informatie bevestigen, al was het maar in de meest rudimentaire vorm.
T.a.v. ieder onderdeel van de MMA-melding geldt meer in het bijzonder het volgende:
- [verdachte] woont aan [a-straat 1] te [plaats] - geen bevestiging;
- 6 dames knippen de hele week al en vandaag zijn ze er ook: geen bevestiging. Niks gezien en op bellen/kloppen werd niet opengedaan;
- er hangen camera en er staat een hek - niet bevestigd door observatie;
- de auto's van [verdachte] en zijn vrouw staan voor de deur, respectievelijk een zilvergrijze en een kobaltblauwe Mercedes - niet bevestigd door observatie of onderzoek in registers;
Kortom: van hetgeen gemeld wordt is niets bevestigd door onderzoek, ook niet door de "lichte observatie".
Als de verbalisanten voor de deur staan meldt [medeverdachte] zich. Zij komt niet voor in de MMA-melding. Niet blijkt van enige band tussen haar en de informatie, zij wordt daarin niet vermeld. Zij maakt zich kenbaar als bewoonster. Het verbaal rept niet van het feit dat zij de vrouw is van de in de melding genoemde [verdachte], nergens blijkt dat de verbalisanten dat bijv. ambtshalve wisten.
Kortom: geen enkele bevestiging.
Niet alleen is informatie niet geverifieerd en (deels) bevestigd; evenmin is de rc ingeschakeld waar dat wel voor de hand had gelegen. Het lag immers in de rede te verwachten dat er doorzocht moest worden gezien het feit dat de melding expliciet zag op een woning.
Conclusie: er is onvoldoende redelijk vermoeden van schuld, het binnentreden is onrechtmatig geschied.
(...)
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. Onder de omstandigheden van het geval dient dit tot uitsluiting van het onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal te leiden."