ECLI:NL:HR:2010:BM2492

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03674
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van binnentreden op basis van anonieme informatie in de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van overtredingen van de Opiumwet en het onrechtmatig afnemen van elektriciteit. De zaak kwam voort uit een MMA-melding, waarbij anonieme informatie was verstrekt aan de politie over een hennepkwekerij. Het Hof had geoordeeld dat de politie op basis van deze melding voldoende verdenking had om de woning van de verdachte binnen te treden, ook al was er geen nader onderzoek verricht ter verificatie van de anonieme informatie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het binnentreden rechtmatig was, omdat de anonieme informatie zonder nadere verificatie onvoldoende verdenking opleverde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een redelijke verdenking en de vereisten voor het binnentreden op basis van anonieme meldingen, waarbij het belang van nadere verificatie in situaties van spoed wordt besproken.

Uitspraak

13 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/03674
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 2008, nummer 21/003238-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat geen sprake was van een redelijk vermoeden als bedoeld in art. 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet en dat de woning van de verdachte onrechtmatig is binnengetreden.
2.2. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"1.
op 16 mei 2006 te Nijmegen opzettelijk heeft bewerkt een hoeveelheid van ongeveer 57 kilo henneptoppen, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de maand mei 2006 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan de NUON."
2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2008 gehechte pleitnotities heeft de raadsman aldaar, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
"2. Een enkele opmerking over het (ontbreken van) bewijs in de zaak van [verdachte]
a. Uitgangspunt is dat bij een MMA-melding enig onderzoek dient plaats te vinden alvorens opgetreden kan worden. De enkele melding levert in de regel geen redelijk vermoeden van schuld op. De reden daarvoor is evident: "aangezien de melder in beginsel anoniem blijft en diens betrouwbaarheid niet of nauwelijks kan worden getoetst, dient naar de inhoud van de melding nader onderzoek plaats te vinden. Het resultaat van dat onderzoek kan er vervolgens toe leiden dat er een zodanige verdenking ontstaat dat opsporingsambtenaren toegang hebben tot de plaatsen waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat een dergelijke overtreding gepleegd wordt (art. 9 lid 1 sub 2 Opiumwet)" aldus het Hof Amsterdam. De Hoge Raad maakt deze redenering in het arrest van 22 januari 2008 tot de zijne (LJN: BC 1375, Hoge Raad, 03468/06).
Zie ook Hoge Raad 11 maart 2008 (LJN: BC1367, HR 03194/06) waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de er onvoldoende verdenking bestond niet zonder meer begrijpelijk was juist omdat de politie die informatie voor het binnentreden nader had onderzocht.
Niet betwist is in deze dat de informatie op geen enkele wijze geverifieerd is. Het feit dat verbalisanten het pand (pag. 6) "enige tijd hebben geobserveerd" kan niet als enig serieus onderzoek aangemerkt worden.
Het dossier bevat immers geen enkel resultaat van deze observatie, laat staan resultaten die de informatie bevestigen, al was het maar in de meest rudimentaire vorm.
T.a.v. ieder onderdeel van de MMA-melding geldt meer in het bijzonder het volgende:
- [verdachte] woont aan [a-straat 1] te [plaats] - geen bevestiging;
- 6 dames knippen de hele week al en vandaag zijn ze er ook: geen bevestiging. Niks gezien en op bellen/kloppen werd niet opengedaan;
- er hangen camera en er staat een hek - niet bevestigd door observatie;
- de auto's van [verdachte] en zijn vrouw staan voor de deur, respectievelijk een zilvergrijze en een kobaltblauwe Mercedes - niet bevestigd door observatie of onderzoek in registers;
Kortom: van hetgeen gemeld wordt is niets bevestigd door onderzoek, ook niet door de "lichte observatie".
Als de verbalisanten voor de deur staan meldt [medeverdachte] zich. Zij komt niet voor in de MMA-melding. Niet blijkt van enige band tussen haar en de informatie, zij wordt daarin niet vermeld. Zij maakt zich kenbaar als bewoonster. Het verbaal rept niet van het feit dat zij de vrouw is van de in de melding genoemde [verdachte], nergens blijkt dat de verbalisanten dat bijv. ambtshalve wisten.
Kortom: geen enkele bevestiging.
Niet alleen is informatie niet geverifieerd en (deels) bevestigd; evenmin is de rc ingeschakeld waar dat wel voor de hand had gelegen. Het lag immers in de rede te verwachten dat er doorzocht moest worden gezien het feit dat de melding expliciet zag op een woning.
Conclusie: er is onvoldoende redelijk vermoeden van schuld, het binnentreden is onrechtmatig geschied.
(...)
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. Onder de omstandigheden van het geval dient dit tot uitsluiting van het onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal te leiden."
2.4. Met betrekking tot de bewezenverklaring en naar aanleiding van het verweer heeft het Hof het volgende overwogen:
"Vaststaande feiten
Op 16 mei 2006 is, nadat een gedetailleerde zogenoemde 'MMA-melding' binnenkwam bij team Zuidrand Middenzuid van de regiopolitie Gelderland Zuid via Meld Misdaad Anoniem (hierna telkens: MMA), bij een daarna gevolgd onderzoek door de politie in een woning aan het adres [a-straat 1] te [plaats] een hoeveelheid van ruim 57 kilogram henneptoppen aangetroffen in een hennepdrogerij, die zich bevond in de kelder van die woning. Tevens werd toen geconstateerd dat elektriciteit werd ontvreemd door stroom buiten de meter om af te nemen voor de hennepdrogerij. Deze woning was blijkens de verklaring van verdachte in gebruik bij, en stond op naam van medeverdachte [medeverdachte] en hem zelf.
Na het onderzoek in de kelder heeft nader onderzoek in de woning plaatsgevonden, waarbij nog enige documenten in beslag zijn genomen.
Overwegingen met betrekking tot (de rechtmatigheid van) het bewijs
Namens verdachte is aangevoerd dat het bewijs niet rechtmatig is verkregen, nu door de politie-ambtenaren - kort gezegd - slechts op basis van de gedane MMA-melding de woning van verdachte is binnengetreden.
Bovendien zou de toestemming die verdachte verleende aan de politie-ambtenaren voor de doorzoeking van de woning, na het aantreffen van 57 kilogram hennep, geen waarde hebben, nu medeverdachte [medeverdachte] de toegang aan hen reeds daarvóór geweigerd zou hebben. De resultaten van deze zoeking zouden daarom moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De advocaat-generaal heeft ter zitting - kort gezegd - zich op het standpunt gesteld, dat de MMA-melding voldoende was om tot binnentreden ter inbeslagneming over te gaan nu het ging om een zeer gedetailleerde melding, waar dan nog bijkwam dat medeverdachte [medeverdachte], toen zij buiten de gesloten woning werd aangesproken door politie-ambtenaren, tegenover hen verklaarde dat zij geen sleutel daarvan bij zich had (door welke mededeling de verdenking zoals ontstaan door de MMA-melding werd versterkt) en dat voor politie spoed geboden was. De advocaat-generaal heeft op grond hiervan geconcludeerd dat het bewijs rechtmatig verkregen is. Het hof overweegt als volgt.
Het hof is - mede gezien de arresten van de HR d.d. 11 maart 2008, NJ 2008, 328 en NJ 2008, 329, alsmede HR NJ 1993, 83 - van oordeel, dat een voldoende concrete en gedetailleerde anonieme melding van een misdrijf voldoende grond voor het in artikel 9 lid 1 sub b Opiumwet bedoelde vermoeden kan opleveren om het afgeven van een machtiging tot binnentreden van de woning te rechtvaardigen. In casu werd gemeld, dat in een kelderruimte van de woning [a-straat 1] te [plaats] door zes dames reeds de gehele week een grote hoeveelheid hennep werd geknipt. Er zouden zich in het pand 1.000 hennepplanten bevinden. Verder werd er beschreven waar de hennepkwekerij zich bevond. De melding was zeer gedetailleerd, en het hof is van oordeel dat op basis van die melding de betrokken politiemensen zeer wel het vermoeden konden hebben, dat in de bedoelde woning een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd.
Het hof is van oordeel, dat gewenst is, dat zo mogelijk naar aanleiding van een dergelijke MMA-melding enig nader onderzoek plaatsvindt ter verificatie of falsificatie, maar het achterwege laten daarvan maakt nog niet dat het handelen op basis van die verdenking onder alle omstandigheden onrechtmatig is. Naar het oordeel van het hof kon de politie nader onderzoek achterwege laten, nu de situatie, gelet op de inhoud van de MMA-melding, noopte tot spoed; immers, volgens de melding waren op dat ogenblik niet alleen de verdovende middelen, maar ook een aantal hennepknippers aanwezig in het pand, zodat bij onverwijld optreden het vooruitzicht op inbeslagneming en een succesvol opsporingsonderzoek zeer gunstig was. Het hof oordeelt derhalve, dat de last tot binnentreden terecht is gegeven, en dat het binnentreden ter inbeslagneming als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet derhalve rechtmatig was."
2.5. Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat een verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie en dat het in geval van een zogenoemde MMA-melding doorgaans gewenst is dat zo mogelijk enig nader onderzoek plaatsvindt ter verificatie van die informatie. Dat uitgangspunt geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarom faalt het middel voor zover het op de opvatting berust dat voor het aannemen van voldoende verdenking steeds nader onderzoek naar aanleiding van de MMA-melding is vereist.
2.6. Het Hof heeft vooreerst geoordeeld dat in het onderhavige geval op basis van de MMA-melding "de betrokken politiemensen zeer wel het vermoeden konden hebben dat in de bedoelde woning een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd". Vervolgens heeft het Hof echter nadere aandacht besteed aan de rechtmatigheid van het politieoptreden en heeft het in dat verband uiteengezet dat en waarom in de omstandigheden van het geval het achterwege laten van nader onderzoek het binnentreden van de desbetreffende woning niet onrechtmatig doet zijn, waarbij het heeft benadrukt dat spoed was geboden.
Daarmee heeft het Hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat in het onderhavige geval voor het aannemen van verdenking van overtreding van de Opiumwet nadere verificatie van de anonieme melding was vereist, maar dat het achterwege laten daarvan in de omstandigheden van het geval het binnentreden niet onrechtmatig doet zijn. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de inhoud van de
MMA-melding tot spoed noopte, ontneemt immers niet de onrechtmatigheid aan het binnentreden op grond van (anonieme) informatie die zonder nadere verificatie onvoldoende verdenking oplevert. Voor zover het middel daarover beoogt te klagen is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juli 2010.