ECLI:NL:HR:2010:BM2449

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02713
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bijstand verlenen aan benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie door de verdachte tegen een eerdere uitspraak waarin de benadeelde partij, samen met zijn echtgenote, aanwezig was om toelichting te geven op de vordering van materiële en immateriële schade. De echtgenote van de benadeelde partij heeft verklaringen afgelegd ter ondersteuning van de vordering, die betrekking had op emotionele schade en kosten die voortvloeiden uit een incident waarbij de verdachte betrokken was. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij stelde dat de vordering van de benadeelde partij, inclusief de emotionele schade, toewijsbaar was. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de echtgenote van de benadeelde partij terecht was toegestaan om het woord te voeren over de gevolgen van het feit. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaringen van de echtgenote onmiskenbaar ter toelichting van de vordering strekten en dat het middel dat hiertegen was ingediend, tevergeefs was. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, zonder dat verdere motivering noodzakelijk was, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uitspraak

15 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/02713
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juni 2008, nummer 20/002127-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de echtgenote van de benadeelde partij ten onrechte heeft toegestaan "het woord te voeren over (de gevolgen van) het aan verzoeker ten laste gelegde feit".
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De voorzitter stelt vast dat [benadeelde partij] als benadeelde partij ter terechtzitting is verschenen. Tevens is de echtgenote van de benadeelde partij aanwezig.
(...)
De voorzitter deelt vervolgens mede de korte inhoud van alle stukken betreffende de vordering van de benadeelde partij, die in hoger beroep schriftelijk te kennen heeft gegeven te persisteren bij de oorspronkelijke vordering ter hoogte van EUR 785,97.
De voorzitter vraagt de benadeelde partij [benadeelde partij] om toelichting op diens vordering, in het bijzonder met betrekking tot de post "no claim 2005 ziekenfondsverzekering" ten bedrage van EUR 200,91.
De benadeelde partij [benadeelde partij] geeft daarop te kennen dat hij te emotioneel is om die vraag te beantwoorden en verklaart dat hij op dit moment niet goed kan nadenken.
De voorzitter staat daarop toe dat de echtgenote van de benadeelde partij de vraag beantwoordt. Zij verklaart vervolgens dat zij denkt dat deze post het eigen risico van de ziektekostenverzekeraar betreft.
Op vragen van de oudste raadsheer verklaart de benadeelde partij als volgt.
Volgens mij krijgt men van de zorgverzekeraar een bedrag van EUR 250,00 terug, indien men gedurende een jaar geen beroep doet op de verzekering. Eventuele gemaakte ziektekosten worden daarvan afgetrokken.
De advocaat-generaal merkt op dat het door verdachte aan de zorgverzekeraar opgegeven bedrag van EUR 54,09 aan apothekerskosten niet te rijmen is met het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van EUR 200,91.
De voorzitter deelt mede dat uit de door de benadeelde partij ter onderbouwing bij de vordering gevoegde stukken voorts blijkt dat de verzekeraar nog een bedrag rechtstreeks aan het ziekenhuis heeft vergoed en dat ook de kosten voor een huisartsenconsult d.d. 20 maart 2006 zijn vergoed.
Op een vraag van de voorzitter verklaart de benadeelde partij als volgt.
Ik heb wel een rekening van het ziekenhuis gekregen, hoewel mijn vrouw nu zegt dat zij zich daar niets van kan herinneren. De rekening van het huisartsconsult is denk ik voor afnemen van bloed.
Op een vraag van de advocaat-generaal verklaart de benadeelde partij als volgt.
De nota van het huisartsconsult d.d. 20 maart 2006 heeft betrekking op het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Ik moest bloed laten afnemen in verband met de beet die mij door de verdachte is toegebracht. Ik moest gecontroleerd worden op onder meer HIV. Een half jaar na de beet moest ik voor controle terugkomen en heb ik nog een inenting gekregen.
(...)
De advocaat-generaal rekwireert als volgt.
(...)
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij meen ik dat een bedrag van EUR 500,00 dient te worden toegewezen vanwege geleden immateriële schade. Daarnaast meen ik dat de gevorderde kosten voor het huisartsenconsult, de medicijnen en de reiskosten als materiële schade voor vergoeding in aanmerking komen en wel tot een bedrag van EUR 71,76.
(...)
De benadeelde partij wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal. De benadeelde partij verklaart daarop als volgt.
Ik kan mij vinden in het standpunt van de advocaat-generaal. Het gaat mij niet om het geld. Wat er is gebeurd, kan nu eenmaal niet meer worden teruggedraaid. Ik moet continu vechten om het gebeuren te verwerken en ik doe mijn best om dit incident achter mij te laten.
De voorzitter staat toe dat de echtgenote van de benadeelde partij nog een opmerking maakt. Zij verklaart daarop als volgt.
Het is jammer dat mijn man het no claim bedrag kwijt is door het incident. Het incident heeft een enorme impact op het gezin. Wij ondervinden al meer dan twee jaar emotionele schade. Mijn man krijgt psychische hulp via zijn werk. De verdachte daarentegen heeft er nog geen nacht van wakker gelegen. Hij hoefde ook niet te komen op de zitting in eerste aanleg, terwijl wij wel moesten komen."
3.3. Aangenomen moet worden dat de echtgenote van de benadeelde partij haar in het proces-verbaal vermelde verklaringen heeft afgelegd in het kader van het op de voet van art. 51e, eerste lid, Sv verlenen van bijstand aan de benadeelde partij. Die verklaringen strekten onmiskenbaar ter toelichting van de vordering ter zake van materiële en immateriële schade. Het middel betoogt dan ook tevergeefs dat die verklaringen "niet tot een zodanige toelichting beperkt [zijn] gebleven". Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 juni 2010.