ECLI:NL:HR:2010:BM2448
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en de vereisten voor een middel van cassatie
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. B.A. Fijma. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 08/02491 P.
De Hoge Raad behandelt in zijn arrest de middelen van cassatie die door de betrokkene zijn voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen een beslissing van het Hof in een samenhangende strafzaak, die onder nummer 08/02490 bij de Hoge Raad in behandeling is. De Hoge Raad stelt vast dat een middel van cassatie als bedoeld in de wet slechts kan gelden als er sprake is van een duidelijke en stellige klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Aangezien het eerste middel niet aan deze vereisten voldoet, wordt het onbesproken gelaten.
Het tweede middel kan evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.