(iv) Bij faxbericht van 24 januari 2007 heeft de raadsman van de betrokkene bij de Advocaat-Generaal bij het Hof opgave gedaan van de getuigen die hij wenste te doen horen. Dit faxbericht houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Bij vonnis van 7 juli 2004 heeft de rechtbank Haarlem aan [betrokkene] de verplichting opgelegd om ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat een bedrag van € 972.449,03 te betalen.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de rechtbank onder meer uitgegaan van het volgende:
1. de legaal besteedbare inkomsten van [betrokkene] gedurende de periode vanaf 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 bedroeg fl. 290.345,00;
2. gedurende de periode vanaf 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 werd door [betrokkene] een bedrag uitgegeven van (fl. 144.276,- + fl. 1.494.750,02=) fl. 1.639.026,02;
3. het eindvermogen van [betrokkene] bedroeg op 1 januari 2001 fl. 894.310,52.
Op ieder der onderdelen wenst cliënt uitdrukkelijk verweer te voeren. Hieronder zal per apart hoofdstuk aangegeven worden waar de kern van de bezwaren uit bestaat en welke getuigen helderheid kunnen verschaffen op de diverse punten.
(...)
Ad 3: het eindvermogen
(...)
2. Geld in het kluisje
Tijdens een doorzoeking in de woning van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] is in een kluis een bedrag van fl. 491.000, aangetroffen. De rechtbank rekent dit bedrag voor de helft toe aan [betrokkene].
[Betrokkene] ontkent dat hij geld heeft bewaard in het kluisje in de woning van zijn zuster. Hij wenst dit aannemelijk te maken door het horen van een aantal getuigen.
Allereerst wenst hij dat de informant wordt gehoord die bij de RCID zou hebben gemeld dat de geldelijke winsten die [betrokkene] en [medeverdachte 1] verdienden met hun criminele handelingen, door hun zuster [betrokkene 2] werden beheerd. De verdediging wenst van de informant te weten te komen waarop zijn wetenschap berust.
Verder wijzen de getuigenverklaringen van [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [getuige 1] erop dat het bedrag van fl. 491.000,- niet of in ieder geval niet in zijn geheel aan [betrokkene] en [medeverdachte 1] heeft toebehoord.
Ten eerste verklaart [betrokkene 3] dat naast [betrokkene] en [medeverdachte 1] ook [getuige 1] van de kluis gebruik heeft gemaakt (Bijlage II, 503). Verder verklaart [betrokkene 2] dat het geld of van [getuige 1] of van haar broers moet zijn (3706).
In een telefoongesprek met brigadier [verbalisant 1] en hoofdagent [verbalisant 2] verklaart [getuige 1] dat hij door het Miami-onderzoek er geld bij in schoot, waarvan je maar weer moest proberen te bewijzen dat het van jou was. [Getuige 1] bedoelt daarmee dat het om geld ging dat op een andere locatie dan in zijn eigen woning in beslag is genomen. Hij wilde verder niet uitleggen welk geld hij daarmee bedoelde.
De volgende dag werd [getuige 1] in een gesprek nog eens gevraagd naar het geld. [Getuige 1] deelde mede dat er bij de huiszoekingen op 9 januari 2001 ergens geld van hem in beslag was genomen en hij toch niet kon bewijzen dat het zijn geld was. Het had dus volgens [getuige 1] dan ook geen nut om te vertellen welk geld het was, de hoeveelheid en de locatie waar het in beslag genomen was (Bijlage II, 0493).
[Getuige 1] doelt hier hoogstwaarschijnlijk op het geld dat in beslag is genomen tijdens de huiszoeking bij [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
Het is derhalve aannemelijk dat het bedrag van fl. 491.000,- niet, althans niet in zijn geheel aan [betrokkene] en [medeverdachte 1] heeft toebehoord. [medeverdachte 1], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [getuige 1] zouden hierover duidelijkheid kunnen verschaffen. De verdediging wenst dan ook in de gelegenheid te worden gesteld deze personen als getuige te doen horen.
(...)"