ECLI:NL:HR:2010:BM1921

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03235
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van beroep in belastingzaak na verzet

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 25 juni 2009, nr. AWB 08/6738 V, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank gegrond werd verklaard. De Rechtbank had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd, waarbij het bezwaar van belanghebbende door de Inspecteur niet-ontvankelijk was verklaard. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond wegens overschrijding van de beroepstermijn, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Na het verzet van belanghebbende, dat door de Rechtbank gegrond werd verklaard, deed de Rechtbank opnieuw uitspraak op het beroep, maar verklaarde dit wederom niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft vervolgens een geschrift aan de Hoge Raad gezonden, waarin zij opkomt tegen beide uitspraken van de Rechtbank. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 23 april 2010 het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het verzet gegrond is verklaard, niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd vastgesteld dat het beroepschrift van belanghebbende moet worden aangemerkt als verzetschrift voor zover het gericht is tegen de uitspraak van de Rechtbank die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De Hoge Raad gelastte de griffier om het beroepschrift samen met de stukken van het geding ter behandeling door te zenden aan de Rechtbank. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 09/03235
23 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 25 juni 2009, nr. AWB 08/6738 V, op het verzet van belanghebbende tegen de na te melden uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank (nr. AWB 08/6738) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 25 juni 2009 het verzet gegrond verklaard. Gelijktijdig heeft de Rechtbank opnieuw uitspraak gedaan op het beroep, ook ditmaal op basis van artikel 8:54 van de Awb, en heeft daarbij het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Beide uitspraken zijn in hetzelfde geschrift vervat. De uitspraken van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een geschrift aan de Hoge Raad gezonden (hierna: het beroepschrift) waarin zij opkomt tegen deze beide uitspraken van de Rechtbank. Dit geschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1. Voor zover de klachten zich richten tegen de uitspraak op het verzet, heeft het volgende te gelden. Het verzet is door de Rechtbank gegrond verklaard. De door belanghebbende tegen deze uitspraak aangevoerde klachten kunnen voor haar niet tot een gunstiger resultaat leiden. Belanghebbende heeft derhalve geen belang bij het beroep in cassatie tegen deze uitspraak. Dat beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2. Voor zover de klachten zich richten tegen de uitspraak van de Rechtbank waarbij het beroep, na gegrondverklaring van het verzet, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk is verklaard, geldt het volgende. Tegen die uitspraak staat het rechtsmiddel van verzet bij de Rechtbank open, en geen beroep in cassatie. Het beroepschrift moet daarom in zoverre worden aangemerkt als een verzetschrift, en dient op de voet van artikel 6:15, lid 1, van de Awb ter behandeling te worden doorgezonden aan de Rechtbank.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard niet-ontvankelijk,
verstaat dat het beroepschrift is aan te merken als verzetschrift voor zover het is gericht tegen de uitspraak waarbij de Rechtbank het beroep op de voet van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard, en
gelast de griffier van de Hoge Raad het beroepschrift tezamen met de stukken van het geding ter behandeling door te zenden aan de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010.