ECLI:NL:HR:2010:BM1667
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de omvang van de rechtsstrijd in appel en de discretionaire bevoegdheid van de rechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een hoger beroep waarin de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.S. Kamminga, het niet eens was met de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof. De eiser had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof te Amsterdam, die op 25 oktober 2007 en 3 juli 2008 waren gewezen. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.T. Dempsey, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de grenzen van de rechtsstrijd in appel en de rol van de rechter bij het gelasten van een inlichtingencomparitie. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat de rechter discretionaire bevoegdheid heeft in het procesrecht, en dat niet alle aspecten van een vordering door de grieven bestreden hoeven te worden.