ECLI:NL:HR:2010:BM1257
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Cassatie over recht op reisaftrek bij inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, maar de Rechtbank te Haarlem had deze uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij verschillende klachten naar voren heeft gebracht.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat belanghebbende in 2004 in Z woonde en vier dagen per week elders werkzaam was. Bij zijn aangifte had hij een bedrag van € 987 aan reisaftrek opgevoerd, waarvoor hij een reisverklaring had. De centrale vraag was of belanghebbende recht had op deze reisaftrek. Het Hof had geoordeeld dat hij geen recht had op de reisaftrek omdat hij niet beschikte over de benodigde plaatsbewijzen. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd en geoordeeld dat de klachten van belanghebbende falen. De Hoge Raad heeft daarbij benadrukt dat de wetgeving vereist dat een werknemer die geen openbaar-vervoerverklaring heeft, moet kunnen aantonen dat hij regelmatig met het openbaar vervoer tussen woning en werk reist, door het tonen van een reisverklaring en plaatsbewijzen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor belastingplichtigen om te voldoen aan de bewijsvereisten voor het claimen van reisaftrek.