ECLI:NL:HR:2010:BM1257

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01986
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over recht op reisaftrek bij inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, maar de Rechtbank te Haarlem had deze uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij verschillende klachten naar voren heeft gebracht.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat belanghebbende in 2004 in Z woonde en vier dagen per week elders werkzaam was. Bij zijn aangifte had hij een bedrag van € 987 aan reisaftrek opgevoerd, waarvoor hij een reisverklaring had. De centrale vraag was of belanghebbende recht had op deze reisaftrek. Het Hof had geoordeeld dat hij geen recht had op de reisaftrek omdat hij niet beschikte over de benodigde plaatsbewijzen. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd en geoordeeld dat de klachten van belanghebbende falen. De Hoge Raad heeft daarbij benadrukt dat de wetgeving vereist dat een werknemer die geen openbaar-vervoerverklaring heeft, moet kunnen aantonen dat hij regelmatig met het openbaar vervoer tussen woning en werk reist, door het tonen van een reisverklaring en plaatsbewijzen.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor belastingplichtigen om te voldoen aan de bewijsvereisten voor het claimen van reisaftrek.

Uitspraak

Nr. 09/01986
16 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, nr. 07/515, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/675) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende woonde in 2004 in Z en was vier dagen per week elders in dienstbetrekking werkzaam.
3.1.2. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 een bedrag van € 987 wegens reisaftrek in aanmerking genomen.
3.1.3. Belanghebbende beschikt over een reisverklaring als bedoeld in artikel 3.87, lid 11, Wet IB 2001 (tekst 2004; hierna: de Wet). Hij beschikt niet meer over de in artikel 16, lid 3, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) bedoelde plaatsbewijzen.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op de reisaftrek als bedoeld in artikel 3.87 van de Wet. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Tegen dit oordeel zijn de klachten van belanghebbende gericht.
3.3. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op de reisaftrek omdat hij niet beschikt over plaatsbewijzen. Uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van het bepaalde in artikel 3.87 van de Wet en artikel 16, lid 3, van de Uitvoeringsregeling volgt dat een werknemer die niet beschikt over een openbaar-vervoerverklaring, het bewijs dat hij met een bepaalde regelmaat met het openbaar vervoer tussen woning en werk heeft gereisd slechts kan leveren door aan de inspecteur op diens verzoek een reisverklaring en de plaatsbewijzen te tonen. De klachten van belanghebbende falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2010.