ECLI:NL:HR:2010:BM1241
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Recht op reisaftrek bij ontbreken van plaatsbewijzen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 maart 2009, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De belanghebbende had een aanslag ontvangen die na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. Echter, het Hof vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende cassatie aantekende.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 april 2010 geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op reisaftrek, omdat zij niet beschikt over de vereiste plaatsbewijzen. De Hoge Raad stelt vast dat volgens artikel 3.87 van de Wet IB 2001 en artikel 16, lid 3, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, een werknemer die geen openbaar-vervoerverklaring heeft, moet kunnen aantonen dat hij regelmatig met het openbaar vervoer tussen woning en werk heeft gereisd door reisverklaringen en plaatsbewijzen te tonen. Aangezien belanghebbende niet over deze plaatsbewijzen beschikte, heeft het Hof terecht geoordeeld dat zij geen recht heeft op de reisaftrek.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard.