ECLI:NL:HR:2010:BM0940
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over flatverbod en wederrechtelijk binnendringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van wederrechtelijk binnendringen in een flat, in gebruik bij woningstichting [B]. De verdachte had op 22 mei 2007 de flat [A] betreden, terwijl hem de toegang was ontzegd door de woningstichting. Het Hof oordeelde dat een flatverbod niet zo ver kan strekken dat het recht van bewoners om bezoek te ontvangen, beperkt wordt. De verdachte had toestemming van zijn tante, die in de flat woonde, om de flat te betreden. Het Hof concludeerde dat de verdachte niet wederrechtelijk had gehandeld, wat leidde tot zijn vrijspraak.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had. De enkele toestemming van een bewoner om het flatgebouw te betreden, levert niet automatisch een rechtvaardiging op voor het binnendringen, vooral niet gezien het feit dat de verdachte eerder de toegang was ontzegd. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet wederrechtelijk had gehandeld, en dat er sprake was van een motiveringsgebrek. Daarom vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke motivering door de lagere rechters bij het beoordelen van zaken die betrekking hebben op wederrechtelijk binnendringen en de rechten van bewoners.