ECLI:NL:HR:2010:BM0940

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04662
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over flatverbod en wederrechtelijk binnendringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van wederrechtelijk binnendringen in een flat, in gebruik bij woningstichting [B]. De verdachte had op 22 mei 2007 de flat [A] betreden, terwijl hem de toegang was ontzegd door de woningstichting. Het Hof oordeelde dat een flatverbod niet zo ver kan strekken dat het recht van bewoners om bezoek te ontvangen, beperkt wordt. De verdachte had toestemming van zijn tante, die in de flat woonde, om de flat te betreden. Het Hof concludeerde dat de verdachte niet wederrechtelijk had gehandeld, wat leidde tot zijn vrijspraak.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had. De enkele toestemming van een bewoner om het flatgebouw te betreden, levert niet automatisch een rechtvaardiging op voor het binnendringen, vooral niet gezien het feit dat de verdachte eerder de toegang was ontzegd. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet wederrechtelijk had gehandeld, en dat er sprake was van een motiveringsgebrek. Daarom vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke motivering door de lagere rechters bij het beoordelen van zaken die betrekking hebben op wederrechtelijk binnendringen en de rechten van bewoners.

Uitspraak

30 november 2010
Strafkamer
Nr. 08/04662
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 september 2008, nummer 23/003813-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie De Weg" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouwe van de verdachte, mr. T.N. van Riel, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte althans ontoerekend gemotiveerd heeft vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 22 mei 2007 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten de flat [A] en in gebruik bij woningstichting [B], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte".
2.3. Het Hof heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen:
"Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 22 mei 2007 de flat [A], in gebruik bij woningstichting [B], wederrechtelijk is binnengedrongen. Bij de stukken bevindt zich een brief van 28 september 2006 die is ondertekend door de vestigingsdirecteur van Woningstichting [B] (verder: Woningstichting) en tevens door de verdachte. Deze brief houdt in dat de verdachte op 28 september 2006 de toegang tot de flat [A] en alle bij het complex behorende, niet voor publiek toegankelijke ruimten door de Woningstichting is ontzegd en wel tot 28 september 2007. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat inhoudt dat de verdachte op 22 mei 2007 de flat [A] in strijd met voormeld flatverbod is binnengetreden. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte op 22 mei 2007 toestemming had van zijn tante, bewoonster van de flat [A] op nummer [1], de flat te betreden en dat zij voor hem de centrale toegangsdeur heeft ontgrendeld. Deze stelling is bevestigd door een brief van bedoelde tante van 28 mei 2007, welke brief door de raadsvrouw aan het hof is overgelegd en bij de stukken is gevoegd. Deze brief houdt in als verklaring van [betrokkene 1] dat op 22 mei 2007 [verdachte], het hof begrijpt de verdachte, aanbelde op [A] [1] en dat zij vervolgens de deur voor hem heeft opengemaakt. Zij schrijft dat zij geen last en geen bezwaar heeft tegen de komst van de verdachte naar haar woning en dat de hoofdbewoner van de woning, ene [betrokkene 2], evenmin bezwaar daartegen heeft.
Het hof is van oordeel dat een door de Woningstichting uitgevaardigd flatverbod niet zover kan strekken dat daarmee het recht van bewoners bezoek van hun eigen keuze te ontvangen, wordt beperkt of illusoir gemaakt. Dit brengt mee dat, uitgaande van de juistheid van voornoemde toestemming van verdachte's tante, de verdachte gerechtigd was de flat te betreden teneinde zijn tante te bezoeken.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wederrechtelijk de flat is binnengedrongen, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit."
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De strekking van art. 138, eerste lid, Sr brengt mee dat als "binnendringen" in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem - hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid - onmiskenbare wil van de rechthebbende. Door toevoeging van het woord "wederrechtelijk" is buiten twijfel gesteld dat het binnentreden - ook al geschiedt dit tegen de wil van de rechthebbende - niet strafbaar is indien dit uit anderen hoofde gerechtvaardigd zou zijn. Het betreden van een flatgebouw nadat aan de betrokkene een schrijven is uitgereikt met de strekking dat hem de toegang daartoe is ontzegd, levert in beginsel wederrechtelijk binnendringen in de zin van art. 138, eerste lid, Sr op. Bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel nopen (vgl. HR 6 juli 2010, LJNBM 5282, NJ 2010/426).
2.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte het flatgebouw [A], in gebruik bij de woningstichting [B], is binnengetreden terwijl hem door die woningstichting de toegang tot dat flatgebouw en alle bij dat complex behorende, niet voor het publiek toegankelijke ruimten was ontzegd. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat een dergelijk flatverbod niet zover kan strekken dat daarmee het recht van bewoners bezoek van hun eigen keuze te ontvangen wordt beperkt of illusoir gemaakt.
Indien het Hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat een dergelijk verbod in geen geval mede kan omvatten het betreden van het flatgebouw met het enkele doel een bewoner van een van de flats - met diens toestemming - te bezoeken, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Indien het Hof, uitgaande van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, heeft geoordeeld dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het daar genoemde arrest van de Hoge Raad, die meebrengt dat dat binnentreden niet als wederrechtelijk kan gelden, dan is zijn oordeel niet zonder meer begrijpelijk. De enkele toestemming van een bewoner om het flatgebouw te betreden levert niet een zodanige omstandigheid op, terwijl voorts blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte ter rechtvaardiging van zijn handelen in de kern niet meer is aangevoerd dan dat hij zijn in het flatgebouw wonende tante wilde bezoeken en dat zij daartegen geen bezwaar had.
De bestreden uitspraak lijdt dus aan een motiveringsgebrek. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 november 2010.