ECLI:NL:HR:2010:BM0469
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting met betrekking tot buitenlandse tegoeden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had over de jaren 1992 tot en met 1996 navorderingsaanslagen ontvangen, die waren opgelegd met een verhoging van honderd procent. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslagen vijftig procent kwijtschelding verleend. Daarnaast waren er navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2000, inclusief verhogingen en boeten. De Rechtbank te Haarlem had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard voor de navorderingsaanslagen, maar gegrond voor de boetebeschikkingen. Het Hof had de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de Inspecteur in het ongelijk gesteld, maar de Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof gedeeltelijk vernietigd.
De Hoge Raad oordeelde dat de navorderingsaanslagen in strijd waren met het Europese recht, met name met betrekking tot de toepassing van de navorderingstermijn van twaalf jaar zoals vastgelegd in artikel 16, lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling, waarbij de tijdsverloop tussen het moment waarop de Inspecteur over aanwijzingen beschikte en de dagtekening van de navorderingsaanslagen moet worden onderzocht. De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat de Staat de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan de belanghebbende, inclusief het griffierecht en de kosten voor rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingautoriteiten om zorgvuldig om te gaan met navorderingsaanslagen, vooral in het licht van Europese regelgeving en de bescherming van de rechten van belastingplichtigen. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van navorderingstermijnen en de eisen die aan belastingautoriteiten worden gesteld bij het opleggen van dergelijke aanslagen.