2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 januari 2009 gehechte pleitnota is het volgende namens de verdachte met betrekking tot de fotoconfrontatie aangevoerd:
"Getuige [slachtoffer 1] heeft cliënt herkend bij een (foslo), ook getuige [getuige 1] stelt dat zij cliënt van videobeelden opgenomen in de lift en in het trappenhuis van de flat waar de overval heeft plaatsgevonden heeft herkend. Hierdoor lijkt het alsof er voldoende bewijs zou zijn om cliënt te kunnen veroordelen. De verdediging is echter van mening dat hiervan geen sprake is, aangezien
geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. (...)
Door de herkenning van de foslofoto van cliënt door de getuige [slachtoffer 1] lijkt het er op of het bovenstaande in het geheel niet relevant is. Maar de verdediging is nog steeds van mening dat de herkenning van cliënt niet zuiver is.
De fotoconfrontatie (bladzijde 363 e.v.), is weliswaar aan testpersonen voorgelegd, maar de verdediging is van mening dat de foslo niet op de juiste wijze is samengesteld.
Van belang is dat het confrontatie subject lijkt op het opgegeven signalement. De verdediging is van mening dat hiervan geen sprake is.
Op bladzijde 18 van het dossier omschrijft aangeefster [slachtoffer 1] (voor zover relevant voor een foto) dat het een vermoedelijk Antilliaanse jongen betrof met lichtgetinte huidskleur met zwarte acnestippeltjes in zijn gezicht, leeftijd ongeveer 20 tot 25 jaar oud. Overigens noemt zij in het geheel geen specifieke kenmerken van het gezicht van cliënt waardoor ook betwist wordt dat het door deze getuige opgegeven signalement overeenkomt met het signalement van het confrontatiesubject (zijnde cliënt), dan wel met de afbeelding daarvan. De enige kenmerken die overeenkomen zijn de huidskleur en met enige goede wil de acnestippels (cliënt heeft meer acne lidtekens dan verkleuringen).
Wat opvalt is dat aan de testobservatoren als signalement slechts wordt meegegeven: negroïde jongen, vermoedelijk van Antilliaanse afkomst 20 tot 25 jaar oud (p. 364).
Dit valt vooral op omdat het natuurlijk mogelijk is dat een Antilliaanse jongen een echt negroïde uiterlijk heeft in de zin van een donkere huidskleur, maar aangeefster heeft specifiek aangegeven dat de dader een lichte huidskleur had. Dan lijkt het de verdediging logisch dat de testobservatoren geen probleem maken van het feit dat 7 van de 10 personen op de foto's (de figuranten) een donkerdere tot zelfs veel donkerdere huidskleur hebben dan cliënt.
Los van het feit dat de huidskleur van het overgrote deel van de figuranten op de foto's niet overeenkomt met de opgegeven huidskleur uit het signalement, komt omgekeerd de huidskleur van cliënt niet overeen met het overgrote deel van de figuranten, waardoor het voor de getuige natuurlijk al veel makkelijker wordt om de persoon met de lichtere huidskleur er uit te pikken. Te meer nu, als men de foto's uit het dossier op de juiste volgorde legt (de volgorde waarin de getuige [slachtoffer 1] de foto's heeft gezien volgens de opgave op bladzijde 382) de foto van cliënt op positie 5 de eerste foto met daarop een persoon met een zeer lichte huidskleur is die de getuige ziet! Overigens valt er over te twisten of cliënt wel een negroïde uiterlijk heeft.
Ook is de foto van cliënt de eerste foto en ook de enige foto met daarop een persoon met iets wat te herkennen kan zijn als acnestippels.
Daarnaast is niets gedaan met het feit dat 1 testobservator heeft gezegd dat een figurant een te opvallende brede neus had in vergelijking met de rest en dat de andere figurant vond dat de leeftijd van de personen op de foto's verschilde.
Ook de verdediging is van mening dat de foto's te veel van elkaar afwijken qua leeftijd van de getoonde personen en ook nog in combinatie met het opgegeven signalement 20-25 jaar.
Als bekeken wordt welke leeftijden de figuranten hebben ten opzichte van de geboortedatum van cliënt, dan komen zij daarbij wel in de buurt, maar geboortedatum zegt niets over het feit of iemand er ouder uit ziet of niet en dat is bij een aantal figuranten zeker het geval, terwijl de figuranten op foto 2, 7 en 8 er juist veel jonger uit zien.
Verder valt op dat de gezichtsvorm van de figuranten, op met goede wil ongeveer drie foto's na, niet overeenkomt met de gezichtsvorm van cliënt.
De getuige zegt daar ook niets over in haar signalement hetgeen op zich al vreemd is, omdat toch wel gezegd kan worden dat cliënt een niet alledaagse gezichtsvorm heeft.
Ook is het zeer opmerkelijk dat de getuige, die de dader waarvan zij zegt dat dat cliënt moet zijn, toch volgens haar verklaring enige tijd heeft kunnen observeren, met hem heeft gesproken en hem ook kort van dichtbij heeft gezien niet heeft verklaard over andere in het oog springende kenmerken van het gezicht van cliënt, namelijk dat hij ongeveer 3 zeer duidelijke
moedervlekken in zijn gezicht heeft en littekens bovenop zijn neus en tussen zijn wenkbrauwen en boven zijn rechteroog. Ook heeft cliënt 1 voortand die korter is dan de rest.
Bij de rechter-commissaris daarnaar gevraagd geeft getuige [slachtoffer 1] aan dat haar verder niets is opgevallen aan het gezicht van deze dader. Dat maakt haar herkenning van de foto van cliënt in combinatie met de overige punten omtrent de samenstelling van de foslo zeer dubieus.
De foto op bladzijde 377 toont een persoon met 'chinees achtige' ogen, ook die komen niet overeen met de foto van cliënt, de persoon op bladzijde 378 heeft een opvallend rond gezicht en rimpels in zijn voorhoofd. Ook dat komt niet overeen met de foto van cliënt. Qua rimpels geldt hetzelfde voor de foto op bladzijde 374. Ook de scherpte van de foto van cliënt wijkt af van die van de foto's van de figuranten. En ook de ligging van de ogen van de foto's van de figuranten in vergelijking met de ogen van cliënt wijken teveel af.
Kortom aan de eis dat bij een meervoudige fotoconfrontatie de 'figuranten' moeten voldoen aan de door de getuige gegeven beschrijving van de bij het voorval betrokken persoon en gelijkenis moeten vertonen met het confrontatie subject qua etnische afkomst, gelaatskenmerken e.d. wordt niet voldaan.
Een aantal foto's, volgens de verdediging vanwege de huidskleur al 6 foto's, vallen dan af, terwijl volgens het RAC rapport 1992 bij 10 a 12 foto's een foslo meer betrouwbaar wordt geacht (Recherche advies commissie 1992).
"het besliscriterium kan worden beïnvloed door suggestieve redenen om iemand (niet) aan te wijzen. Dit kan gebeuren als er in de selectie iemand is opgenomen die, om welke reden dan ook, afwijkt van de overige personen. De kans is groot dat alleen al om die reden iemand niet of juist wel wordt aangewezen'(uit: Handleiding confrontatie bladzijde 52). De verdediging is van mening dat de foto van cliënt o.a. is aangewezen omdat die er uit springt.
Verder is van belang ter voorkoming van suggestie wie het confrontatiesubject is dat de getuige voorafgaand aan de foslo de bij de overval betrokken persoon (personen) sindsdien niet meer heeft gezien. Tot een confrontatie kan niet meer worden overgegaan als de getuige na het voorval het confrontatie subject heeft gezien in relatie met de politie of de betreffende zaak en als voorbeeld wordt o.a. genoemd (bladzijde 110 en 111 Handleiding confrontatie door A.G. van Amelsvoort) foto's of videobeelden van het confrontatiesubject gepubliceerd in de media.
Getuige [slachtoffer 1] is op 12 maart 2008 geconfronteerd en heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de beelden van Opsporing Verzocht eerder had gezien dan dat zij deelnam aan de foslo. Hoewel zij zegt dat je op die beelden de gezichten niet echt kon zien is niet uitgesloten dat zij, doordat de foslo later plaatsvond dan het zien van de beelden bewust dan wel onbewust heeft aangenomen dat de dader die zij heeft omschreven en waarvan zij heeft verklaard dat zij die weer zou kunnen herkennen inmiddels was aangehouden en dus wel tussen de foto's zou zitten.
"Als de getuige gelooft dat de betrokken persoon in de selectie is opgenomen zal hij eerder geneigd zijn te besluiten iemand aan te wijzen. Dit misschien al als hij iemand ziet, die slechts enigszins lijkt op de door hem tijdens het voorval waargenomen persoon" (uit: Handleiding confrontatie bladzijde 48). Dat dat bij [slachtoffer 1] zeer goed aan de orde geweest kan zijn blijkt uit het feit dat zij bij de rechter-commissaris verklaart:"ik had het gevoel dat hij het was'.
Ook verklaard [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris ineens dat ze het gezicht herkende aan de ovale vorm, terwijl zij over die vorm eerder niets had gezegd. Ook niet bij het door haar opgegeven signalement. Hetzelfde geldt voor de mond. Verder heeft zij ook over dader 3 verklaard dat die persoon acne-stippels had.
Gelet op al hetgeen dat is gezegd over de confrontatie is de conclusie van de verdediging dat de positieve herkenning door getuige [slachtoffer 1] van cliënt bij de fosloconfrontatie geen bewijswaarde heeft."