ECLI:NL:HR:2010:BM0287
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1948 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Limburg-Zuid', heeft op 6 januari 2009 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de bestreden uitspraak gedeeltelijk is vernietigd. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd van acht jaren naar zeven jaren en elf maanden. Dit besluit is genomen omdat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft geen andere gronden gevonden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, behalve de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.