ECLI:NL:HR:2010:BM0153
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake de vordering van de benadeelde partij
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 18 april 2008 was gewezen. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1970, in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de Politierechter. De verdachte had mr. J.J. Weldam als advocaat, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor zover het Hof niet had beslist op de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de artikelen 335 en 361, vierde lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, verplicht was om een met redenen omklede beslissing te nemen op de vordering van de benadeelde partij. Aangezien de bestreden uitspraak deze beslissing ontbeert, kon deze niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof, maar alleen voor het gedeelte dat betrekking had op de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van deze punten. Voor het overige werd het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen andere gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.