ECLI:NL:HR:2010:BM0151
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake overschrijding redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 28 februari 2008, in de strafzaak tegen een verdachte geboren in 1975. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het middel van cassatie niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat het middel geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelde, zoals vereist volgens artikel 81 RO.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Hierbij werd vastgesteld dat er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. Ondanks deze overschrijding, en de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, besloot de Hoge Raad geen rechtsgevolg te verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep, en dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, en uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.