ECLI:NL:HR:2010:BL9546

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00219
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg afstandsovereenkomst en ontvankelijkheid cassatieberoep in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de uitleg van een afstandsovereenkomst en de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De Hoge Raad behandelt de vraag of partijen, die een afstandsovereenkomst hebben ondertekend in het kader van een kort geding, afstand hebben gedaan van het rechtsmiddel van cassatie in de bodemprocedure. De afstandsovereenkomst is opgesteld door de voorzieningenrechter en ondertekend door de betrokken partijen en hun advocaten. De Hoge Raad oordeelt dat de formulering van de afstandsovereenkomst een zwaarwegende aanwijzing bevat dat partijen afstand hebben willen doen van alle rechtsmiddelen tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure. De zaak betreft een geschil over de afwikkeling van een aandelenoverdracht aan een derde, waarbij een bedrag van € 11.944.794,-- in escrow is geplaatst. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerder vonnis in het voordeel van de verweerders beslist, waarna de eiseressen in cassatie zijn gegaan. De verweerders hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad stelt dat de uitleg van de afstandsovereenkomst dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-formule. De Hoge Raad oordeelt dat de afstandsovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat partijen hebben bedoeld dat hun geschil door de rechtbank Amsterdam in eerste en enige instantie zou worden beslist. De Hoge Raad laat de eiseressen in cassatie toe tot het leveren van tegenbewijs.

Uitspraak

4 juni 2010
Eerste Kamer
09/00219
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. EUROLAND INVESTMENTS B.V.,
2. EUROLAND PURIFICATION B.V.,
3. STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR EUROLAND PURIFICATION,
alle gevestigd te Hengelo,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
1. GILDE BUY-OUT FUND II B.V.,
2. GILDE BUY-OUT FUND II MANAGEMENT B.V.,
3. GILDE BUY-OUT FUND II PARALLEL B.V.,
alle gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Euroland c.s. en Gilde c.s.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 381485/HA ZA 07-2793 van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2008 en 10 september 2008.
Het eindvonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de rechtbank hebben Euroland c.s. beroep in cassatie ingesteld. Gilde c.s. hebben primair tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep geconcludeerd, subsidiair tot verwerping en meer subsidiair voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Euroland c.s. hebben geconcludeerd dat het cassatieberoep ontvankelijk is.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen tot cassatie, tevens verweersters in het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van Euroland c.s. heeft bij brief van 9 april 2010 op de conclusie gereageerd.
3. De ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Partijen strijden over de afwikkeling van een aandelenoverdracht aan een derde, en meer in het bijzonder over beantwoording van de vraag wie van hen recht heeft op een met die overdracht te realiseren bedrag van in totaal € 11.944.794,--. Teneinde de aandelenoverdracht ondanks dit geschil doorgang te laten vinden, zijn partijen op 29 juni 2007 overeengekomen dit bedrag bij een notaris in escrow te plaatsen. Deze overeenkomst (hierna ook: de escrow-overeenkomst) houdt onder meer het volgende in:
"We instruct you to
[...]
(B) hold an amount of EUR 11,944,793.59 in the interest-bearing account [...] for the purpose of holding this amount, until the earlier of (i) a final judgment by a competent court in the Netherlands determining the funds flow distribution of said amount of EUR 11,944,793.59 to [...] (the Parties) and (ii) an unanimous instruction from the Parties, for the distribution of said amount of EUR 11,944,793.59 to the Parties."
Op de bijlage bij de escrow-overeenkomst ("Annex 1: funds flow overview") is met de hand bijgeschreven:
"[...]
- uitbetaling op/na:
- unanieme instruktie alle aandeelhouders [...], of
- in kracht van gewijsde gegaan vonnis."
3.2 Vervolgens hebben partijen hun geschil voorgelegd aan de rechtbank Amsterdam (hierna ook: de bodemprocedure). De rechtbank heeft het geschil bij vonnis van 10 september 2008 beslist in het voordeel van Gilde c.s. Euroland c.s. zijn van dit vonnis in cassatie gekomen. Gilde c.s hebben aangevoerd dat Euroland c.s. niet in hun cassatieberoep kunnen worden ontvangen.
Zij hebben daartoe gesteld dat, kort nadat de bodemprocedure aanhangig was gemaakt, tussen partijen een kort geding heeft gediend, dat is geroyeerd nadat op 23 november 2007 een vaststellingsovereenkomst is gesloten (hierna ook: de afstandsovereenkomst) en de rechtbank Amsterdam zich bereid had verklaard de bodemprocedure meervoudig te behandelen. De afstandsvereenkomst is opgesteld door de voorzieningenrechter en is door alle betrokken partijen en hun advocaten ondertekend. In de afstandsovereenkomst wordt bedoeld met de procedure met rolnummer 07.2793: de bodemprocedure, en met mr. Prakke: de advocaat van Euroland c.s.
De afstandsovereenkomst luidt als volgt:
"1. De eindbeslissing van de rechtbank Amsterdam in de procedure met rolnummer 07.2793 zal worden aangemerkt als "final judgment by a competent court in the Netherlands" als bedoeld in de escrow overeenkomst van 29 juni 2007. Partijen doen nadrukkelijk afstand van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in de bodemprocedure. Zij zullen dus niet langer uitgaan van een "in kracht van gewijsde gegaan vonnis" zoals met de hand bijgeschreven op de bijlage bij die escrow overeenkomst.
2. Partijen zullen deze rechtbank eenparig verzoeken meervoudig vonnis te wijzen en ook een eventuele comparitie meervoudig te houden.
3. Dit kort geding wordt pro forma aangehouden tot vrijdag 11 januari 2008 om 12.00 uur en zal worden geroyeerd - ieder eigen kosten wat betekent dat de reconventionele vordering in kort geding niet alsnog in de bodemprocedure zal worden ingesteld - zodra van de rechtbank bericht is gekregen dat de zaak inderdaad meervoudig zal worden behandeld. Mocht dat verzoek worden geweigerd dan zal de behandeling van dit kort geding, inclusief de vordering in reconventie, worden voortgezet bij alinea 40 van de pleitnotitie van mr. Prakke."
3.3 Gilde c.s. betogen dat ingevolge de afstandsvereenkomst het geschil tussen partijen door de rechtbank Amsterdam in eerste en enige instantie zou worden beslist. Euroland c.s. betwisten dit en voeren aan dat zij uitsluitend afstand hebben gedaan van het rechtsmiddel van hoger beroep. Beide partijen hebben, mede aan de tekst van de afstandsovereenkomst ontleende, argumenten aangevoerd voor hun onderscheiden standpunten. Voorts hebben zij schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht, die zijn geciteerd in de conlusie van de Advocaat-Generaal. Beide partijen hebben een bewijsaanbod gedaan.
3.4 Voordat de, door de Hoge Raad als feitenrechter te beoordelen, ontvankelijkheid van het cassatieberoep wordt onderzocht, komt het verweer van Gilde c.s. aan de orde dat het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure een beslissing van een derde is in de zin van art. 7:904 lid 1 BW, en dat Euroland c.s. daarvan geen vernietiging hebben gevorderd. Volgens Gilde c.s. kan de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep daarom bij gebrek aan belang achterwege blijven.
Dit verweer mist doel. Indien immers - na de hierna bedoelde bewijslevering - zou worden geoordeeld dat Euroland c.s. geen afstand hebben gedaan van de bevoegdheid cassatieberoep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam, laat de afstandsovereenkomst in samenhang met de escrow-overeenkomst geen andere uitleg toe dan dat uitsluitend de in gezag van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak in de bodemprocedure beslissend zal zijn voor het antwoord op de vraag wie van partijen recht heeft op het in escrow gegeven bedrag.
3.5 Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep is beslissend hoe (het eerste lid van) de afstandsovereenkomst moet worden uitgelegd. Deze uitleg dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltexmaatstaf.
3.6 De formulering van de afstandsovereenkomst houdt een zwaarwegende aanwijzing in dat partijen afstand hebben willen doen van alle rechtsmiddelen tegen het door de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure te wijzen vonnis. Overeengekomen is immers dat dit vonnis zal gelden als "final judgment" (by a competent court in the Netherlands). In aanmerking genomen dat de afstandsovereenkomst is gesloten tussen twee professionele partijen, betrekking heeft op een zuiver commerciële transactie, tijdens de behandeling van een met de bodemprocedure samenhangend kort geding is opgesteld door de voorzieningenrechter en mede is ondertekend door de advocaten van beide partijen, komt aan de gebruikelijke betekenis van "final judgment", namelijk een definitieve uitspraak, groot gewicht toe.
3.7 Daartegenover staat dat in de tweede zin van de afstandsovereenkomst is bepaald dat partijen afstand doen van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in de bodemprocedure. Deze zin is overbodig in de zojuist gegeven uitleg. Het opnemen daarvan kan echter geredelijk ook aldus worden verklaard dat dit slechts ter verduidelijking is gedaan, en dat de mogelijkheid van cassatie door partijen niet onder ogen is gezien. Hetzelfde geldt voor de derde zin van hetgeen in de afstandsovereenkomst is bepaald. Als het door de rechtbank in de bodemprocedure te wijzen vonnis naar de bedoeling van partijen definitief zou zijn, is deze zin overbodig, terwijl zij wél betekenis heeft in het geval het rechtsmiddel van hoger beroep tegen het nog te wijzen vonnis niet meer, maar van cassatie nog wel openstaat. Dit neemt niet weg dat (ook) deze zin geredelijk aldus kan worden verklaard, dat zij slechts ter verduidelijking aan de eerste zin is toegevoegd. Daarvoor is temeer reden omdat het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de bodemprocedure nog moest worden gewezen op het moment waarop partijen de afstandsovereenkomst sloten. Onder die omstandigheden zou het bepaald ongebruikelijk zijn als partijen zouden hebben bedoeld hoger beroep uit te sluiten, maar zich het recht op cassatieberoep voor te behouden.
3.8 Aan de hiervoor in 3.3 bedoelde schriftelijke getuigenverklaringen, die elkaar op onderdelen tegenspreken, kan in dit stadium nog geen zwaar gewicht worden toegekend.
3.9 Alles afwegend is de Hoge Raad van oordeel dat het bewijs dat aan de formulering van de eerste zin van de afstandsovereenkomst kan worden ontleend, onvoldoende wordt ontzenuwd door de argumenten in tegengestelde zin die aan de tweede en derde zin daarvan kunnen worden ontleend. De inhoud van de schriftelijke getuigenverklaringen leidt in dit stadium niet tot een ander oordeel. Dit alles brengt mee dat behoudens tegenbewijs moet worden geoordeeld dat partijen met de afstandsovereenkomst hebben bedoeld dat hun geschil door de rechtbank Amsterdam in eerste en enige instantie zou worden beslist. Euroland c.s. zullen overeenkomstig hun aanbod tot dit tegenbewijs worden toegelaten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
stelt Euroland c.s. overeenkomstig hun aanbod in de gelegenheid het hiervoor in 3.9 bedoelde tegenbewijs te leveren;
bepaalt, voor zover zij dit bewijs willen leveren door getuigenverklaringen, dat de getuigen zullen worden gehoord door mr. F.B. Bakels, die daartoe wordt aangewezen als raadsheer-commissaris, in aanwezigheid van de Procureur-Generaal, in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's-Gravenhage op een door de raadsheer-commissaris in overleg met partijen te bepalen datum en tijdstip;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 juni 2010.