ECLI:NL:HR:2010:BL9544

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01143
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage inzake onderhoudsbijdrage na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerdere beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De man en de vrouw, die in 1967 met elkaar gehuwd waren, zijn op 10 augustus 1994 gescheiden. Na de echtscheiding was de man verplicht om aan de vrouw een onderhoudsbijdrage te betalen, die op 10 augustus 2006 eindigde volgens artikel 1:157 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw verzocht echter om verlenging van deze onderhoudsverplichting, wat door de rechtbank werd afgewezen. Het hof had de onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 1.000,-- per maand tot de vrouw 65 jaar zou worden, op 26 juni 2012. De vrouw had aangevoerd dat zij door haar gezondheid niet in staat was om in haar eigen onderhoud te voorzien, en het hof had deze argumenten in zijn beslissing betrokken.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het de stellingen van de man, die betwistte dat de arbeidskundige rapportage van de vrouw betekenis had, niet had behandeld. Dit gebrek in de motivering leidde tot de conclusie dat de beschikking van het hof ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de appelrechter, vooral wanneer er stellingen worden ingenomen die de waarde van bewijsstukken ter discussie stellen.

Uitspraak

11 juni 2010
Eerste Kamer
09/01143
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 266401 F2 RK 06-1944 van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2006 en 7 mei 2007,
b. de beschikkingen in de zaak 105.011.687/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juli 2008 en 17 december 2008.
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 vermelde feiten die als volgt kunnen worden samengevat.
Partijen zijn in 1967 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 10 augustus 1994 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ontbonden. Aan de vrouw is ten laste van de man een onderhoudsbijdrage toegekend.
De verplichting tot levensonderhoud van de man jegens de vrouw eindigde ingevolge art. 1:157 lid 4 BW op 10 augustus 2006.
3.2 De vrouw heeft verlenging van de in art. 1:157 lid 4 BW bedoelde wettelijke termijn verzocht. De man heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft de onderhoudsbijdrage met ingang van 10 augustus 2006 bepaald op een bedrag van € 1.000,-- per maand met bepaling dat de onderhoudsverplichting eindigt op 26 juni 2012, de dag waarop de vrouw de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het hof overwoog dat uit de door de vrouw overgelegde arbeidskundige rapportage de conclusie kan worden getrokken dat de vrouw op grond van haar gezondheid niet in staat is geweest door eigen arbeid in haar onderhoud te voorzien, en dat het haar niet euvel te duiden is dat zij niet steeds sollicitatiepogingen heeft ondernomen.
3.3 Onderdeel I voldoet niet aan de ingevolge art. 426a Rv. aan een cassatieklacht te stellen eisen.
3.4 Onderdeel II slaagt. De man heeft ten aanzien van de door de vrouw overgelegde arbeidskundige rapportage een aantal stellingen ingenomen die ertoe strekken dat aan deze rapportage geen betekenis kan worden toegekend. Het hof is niet kenbaar op deze stellingen ingegaan. Nu het hof aan deze rapportage wel beslissende betekenis heeft toegekend, is zijn oordeel door dit verzuim ontoereikend gemotiveerd.
3.5 De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 december 2008;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 juni 2010.