ECLI:NL:HR:2010:BL9117
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf in cassatie wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1982 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.E. Borgman, stelde middelen van cassatie voor, terwijl de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. B.A. Fijma, ook middelen indiende. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, maar constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van negen jaren naar acht jaren en zeven maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de opgelegde straffen.