ECLI:NL:HR:2010:BL9050
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en redelijke termijn bij betekening verstekmededeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 08/04341 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 april 2007. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene had op 11 februari 2003 Nederland verlaten en was naar Italië vertrokken. De Hoge Raad moest beoordelen of de verstekmededeling rechtsgeldig was betekend en of het Openbaar Ministerie de nodige voortvarendheid had betracht bij de betekening.
De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig was betekend, conform de eisen van artikel 588, eerste lid onder b sub 3º van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat het Openbaar Ministerie binnen een maand na de uitspraak een verzoek had gedaan tot opname van de betrokkene in het opsporingsregister en dat er jaarlijks pogingen waren gedaan om de betrokkene te traceren. Dit alles leidde tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet nalatig was geweest.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 450.000,- naar € 445.000,-. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en verwierp het beroep voor het overige.