ECLI:NL:HR:2010:BL9004
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van ontnemingsbesluit wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen'. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.M. Krans. De Advocaat-Generaal Hofstee had geconcludeerd tot een vermindering van het ontnemingsbedrag en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het te betalen bedrag is vastgesteld op € 29.868,-. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen. In de beoordeling van de middelen heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, en meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat deze overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 31.440,-. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in rechtsprocedures en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de opgelegde sancties.