ECLI:NL:HR:2010:BL8996
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over valsheid in geschrift en belastingaangifte in relatie tot personeelsopties
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de verdachte die samen met anderen wordt beschuldigd van valsheid in geschrift en het onjuist indienen van belastingaangiften met betrekking tot personeelsopties. De tenlastelegging omvatte onder andere het valselijk opmaken van optieovereenkomsten, waarbij de datum van ondertekening op 8 oktober 1998 was vermeld, terwijl deze in werkelijkheid pas in januari 1999 waren ondertekend. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was om te misleiden, maar dat het enkel ging om het repareren van eerder opgestelde overeenkomsten.
Het Hof had de verdachte vrijgesproken van het valselijk opmaken van de optieovereenkomsten, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het verweer van de verdediging niet werd gevolgd. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet wettig en overtuigend had bewezen dat de verdachte opzet had op het valselijk opmaken van de documenten of het oogmerk had om derden te misleiden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke motivering bij vrijspraken en de vereisten voor het bewijs van opzet en oogmerk in zaken van valsheid in geschrift. De Hoge Raad bevestigde dat voor een veroordeling niet alleen het valselijk opmaken van een geschrift vereist is, maar ook dat er een opzet moet zijn om het valselijk opgemaakte geschrift als echt te gebruiken of door anderen te laten gebruiken.