ECLI:NL:HR:2010:BL8793

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04765 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ongeoorloofde afwezigheid van een militair en de toepassing van het Wetboek van Militair Strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer. De verdachte, een militair, was in de periode van 29 mei 2006 tot en met 2 juli 2006 ongeoorloofd afwezig geweest. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte zich niet had gehouden aan de voorschriften van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van ongeoorloofde afwezigheid in de zin van artikel 114, derde lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht (WMSr). De verdediging voerde aan dat de verdachte door een blessure niet in staat was om zich te melden, maar het Hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn blessure, op 25 mei 2006 op zijn onderdeel aanwezig was geweest en zich vanaf die datum niet meer had gemeld. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de opvatting van de verdediging dat er voor een veroordeling sprake moest zijn van een aaneengesloten periode van meer dan dertig dagen, geen steun vond in het recht.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de verdachte zich niet had gehouden aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling ziek- en hersteldmelding. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor zijn ongeoorloofde afwezigheid. Dit arrest benadrukt het belang van naleving van de voorschriften voor ziek- en hersteldmelding door defensiepersoneel en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

1 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/04765 M
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 18 september 2008, nummer 21/004082-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Wettelijk kader
Bij de beoordeling van het tweede middel is het volgend wettelijk kader van belang:
- art. 100, eerste lid aanhef en onder 2º, WMSr luidt:
"Als schuldig aan desertie wordt gestraft de militair:
2°. wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede langer dan dertig (...) dagen duurt."
- art. 114, derde lid, WMSr luidt:
"Onder ongeoorloofde afwezigheid wordt mede verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de door Ons opgelegde verplichtingen of de door Onze Minister vastgestelde regelen voor het geval van verhindering tot dienstverrichting."
- de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Rijkswet van 2 juni 1999 (Stb. 343) tot wijziging van de Wet militair tuchtrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet militaire strafrechtspraak naar aanleiding van het gehouden evaluatie-onderzoek houdt ten aanzien van art. 114, derde lid, WMSr het volgende in:
"De bedoeling van de regelingen die verplichtingen inhouden bij de dienstverhindering is dat de commandant weet waar zijn personeel is en dat hij maatregelen kan nemen ten aanzien van het personeel dat wegblijft (bijvoorbeeld ziektecontrole aanvragen). Bij nalatigheid wordt dit gefrustreerd. Door het achterwege laten van een ziekmelding blijft de commandant in onwetendheid verkeren met betrekking tot de te nemen maatregelen. Ook indien de zieke militair niet op het opgegeven adres verblijft, wordt de mogelijkheid van bijvoorbeeld de controle door een militaire arts onmogelijk gemaakt. Het ligt in de rede de afwezigheid dan als ongeoorloofd aan te merken. Wanneer echter de nalatigheid wordt hersteld, kan de commandant zijn maatregelen treffen. De wijziging van dit artikel beoogt de afwezigheid van de militair slechts als ongeoorloofd aan te merken zolang hij nalatig is, en de ongeoorloofdheid te laten eindigen op het moment dat de militair heeft voldaan aan alle verplichtingen bij dienstverhindering."
(Kamerstukken II, 1996-1997, 25 454 (R1595), nr. 3, p. 37)
- art. 93, eerste lid, Algemeen militair ambtenarenreglement luidt:
"De militair in werkelijke dienst die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is dienst te verrichten, is verplicht, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, daarvan kennis te geven aan zijn commandant en een (tand)arts te consulteren."
- art. 2 Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel van 7 mei 2003, Stcrt. 90, in werking getreden op 28 mei 2004 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. De werknemer die wegens ziekte of anderszins verhinderd is zijn arbeid te verrichten, dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk anderhalf uur na het tijdstip waarop hij zijn arbeid had behoren aan te vangen, persoonlijk zijn directe chef in te lichten omtrent deze verhindering.
Indien de werknemer arbeid verricht in ploegen- of continudienst dient hij zo spoedig mogelijk, indien mogelijk voor aanvang van de werkzaamheden, doch uiterlijk anderhalf uur na het tijdstip waarop hij zijn arbeid had behoren aan te vangen, persoonlijk zijn directe chef in te lichten. (...)
2. In die gevallen waarin het de werknemer onmogelijk is, zulks achteraf te beoordelen door de ARBO-dienst, de ziekmelding persoonlijk te verrichten, is hij gehouden zodanige maatregelen te treffen, dat, zo mogelijk met inachtneming van de in lid 1 genoemde termijnen, de directe chef zo spoedig mogelijk geïnformeerd wordt omtrent de verhindering en hem de in lid 3 genoemde informatie wordt verschaft.
3. In het (telefonische) ziekmeldingsgesprek verstrekt de werknemer aan zijn directe chef de volgende informatie:
a. het adres waarop de zieke verblijft en het telefoonnummer waaronder hij bereikbaar is;
b. de reden van zijn afwezigheid;
c. de vermoedelijke duur van de afwezigheid;
d. stand van zaken betreffende de (voortgang) van zijn werkzaamheden.
4. De werknemer dient gedurende de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim van 09.00 tot 17.00 uur in persoon bereikbaar te zijn. Na deze dagen geldt deze verplichting op werkdagen tussen 09.00 en 10.00 uur. De commandant is bevoegd de werknemer van deze laatste verplichting te ontheffen.
5. De werknemer dient aan een oproep van de Arbo-dienst om op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen, gevolg te geven, tenzij zulks, eventueel achteraf te beoordelen door de bedrijfsarts, onmogelijk blijkt. Dit geldt ook als de arbeid inmiddels is hervat.
6. De werknemer hervat geheel of gedeeltelijk zijn arbeid zodra hij daartoe in staat is of zodra hij daartoe van de commandant, na inwinning van het advies van de ARBO-dienst, de opdracht krijgt. De commandant volgt dat advies, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan in het dienstbelang af te wijken. Naar aanleiding van de hervatting van zijn arbeid vindt, zulks ter beoordeling van de commandant, een werkhervattinggesprek plaats.
7. De werknemer die eigenstandig zijn arbeid hervat, stelt hiervan onmiddellijk zijn directe chef in kennis."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof "niet inhoudelijk en naar de eisen der wet heeft gereageerd op de door de verdediging gemotiveerd betwiste ongeoorloofde afwezigheid".
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij als militair, in tijd van vrede, in de periode van 29 mei 2006 tot en met 2 juli 2006 van verdachtes te of nabij Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, gelegen onderdeel opzettelijk ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan dertig dagen."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Mijn cliënt was dienstongeschikt.
Mijn cliënt heeft op 22 mei 2006 een enkelblessure opgelopen. Op pagina 70 van het dossier staat dat mijn cliënt telefonisch contact heeft gehad met luitenant [betrokkene 1]. Niet duidelijk is wie wie heeft gebeld. Naar mijn mening moet worden uitgegaan van een correcte ziekmelding door mijn cliënt. De vader van mijn cliënt heeft een week later contact opgenomen met defensie. Op de 26e mei is mijn cliënt nog bij zijn peloton geweest. Hem is gezegd dat hij pas op 29 mei 2006 moest verschijnen. Toen heeft de vader van mijn cliënt gebeld. Het was toen al de bedoeling om mijn cliënt zo spoedig mogelijk aan te melden voor FSP."
3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 het volgende overwogen:
"Verdachte heeft op 22 mei 2006 aan zijn onderdeel doen weten dat hij zodanig geblesseerd was geraakt bij het voetballen, dat hij niet kon lopen.
Op 25 mei 2006, drie dagen later dus, zou hij volgens zijn eigen verklaring op zijn onderdeel zijn geweest.
Op 29 mei 2006 had verdachte een afspraak bij de Maatschappelijke Dienst Defensie te Havelte. Verdachte is daar toen niet verschenen. Hij was ook niet bereikbaar voor zijn commandant.
De vader van verdachte heeft verklaard dat hij verdachte één of twee weken nadat deze geblesseerd was geraakt telefonisch ziek heeft gemeld. Het onderdeel van verdachte was toen op oefening.
Op 2 juli 2006 werd verdachte in Leiden aangehouden terzake van openlijke geweldpleging.
Ingevolge het bepaalde in artikel 114, derde lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht wordt onder ongeoorloofde afwezigheid mede verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de door Ons opgelegde verplichtingen of de door Onze Minister vastgestelde regelen voor het geval van verhindering tot dienstverrichting.
Artikel 2, derde lid, van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel bepaalt dat in het (telefonische) ziekmeldingsgesprek de werknemer aan zijn directe chef de volgende informatie verstrekt:
a. het adres waarop de zieke verblijft en het telefoonnummer waaronder hij bereikbaar is;
b. de reden van zijn afwezigheid;
c. de vermoedelijke duur van de afwezigheid;
d. de stand van zaken betreffende de (voortgang) van zijn werkzaamheden.
Artikel 2, zesde lid, van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel bepaalt dat de werknemer zijn arbeid geheel of gedeeltelijk hervat zodra hij daartoe in staat is of zodra hij daartoe van de commandant, na inwinning van het advies van de ARBO-dienst, de opdracht krijgt. De commandant volgt dat advies, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan in het dienstbelang af te wijken. Naar aanleiding van de hervatting van zijn arbeid vindt, zulks ter beoordeling van de commandant, een werkhervattingsgesprek plaats.
Als verdachte op 22 mei 2006 al zodanig geblesseerd zou zijn geweest dat hij niet kon lopen, dan was dit, gelet op zijn eigen verklaring dat hij op 25 mei 2006 op zijn onderdeel is geweest, met ingang van 25 mei 2006 in ieder geval niet langer het geval. Reeds door zich met ingang van die datum niet op zijn onderdeel te melden, was verdachte ongeoorloofd afwezig.
Bovendien is ook sprake van ongeoorloofde afwezigheid omdat verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorschriften van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel."
3.5. Het oordeel van het Hof dat de verdachte ongeoorloofd afwezig is geweest in de zin van art. 114, derde lid, WMSr, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel berust op de opvatting dat voor een veroordeling ter zake van art. 100, eerste lid aanhef en onder 2º, WMSr sprake dient te zijn van een aaneengesloten periode van meer dan dertig dagen en de vrije weekenden van deze periode moeten worden afgetrokken, faalt het daar deze opvatting geen steun vindt in het recht.
3.6. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorschriften van de Regeling ziek- en hersteldmelding en er derhalve sprake is van ongeoorloofde afwezigheid, geeft, gelet op de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Het behoefde, mede gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte te dien aanzien heeft aangevoerd, geen nadere motivering.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 juni 2010.