ECLI:NL:HR:2010:BL8790
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid klaagschrift inzake inbeslaggenomen goederen in BTW-carrouselfraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door een klaagster, die zich beklaagde over het voortduren van de inbeslagneming van goederen, in dit geval mobiele telefoons, die op 21 januari 2004 in beslag waren genomen door de Belastingdienst FIOD/ECD. De klaagster, destijds bekend als [A] B.V., was niet als verdachte aangemerkt in de strafzaak die leidde tot de inbeslagneming, maar stelde dat zij als belanghebbende moest worden beschouwd en dat het klaagschrift tijdig was ingediend, aangezien de strafzaak was geëindigd in een sepot.
De Rechtbank had het beklag gegrond verklaard en het beslag opgeheven, waarbij zij oordeelde dat er geen strafvorderlijk belang meer was om het beslag voort te zetten. De Officier van Justitie ging in cassatie tegen deze beslissing, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de Rechtbank de klaagster ten onrechte ontvankelijk had verklaard in haar klaagschrift. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van een vervolgde zaak, zoals bedoeld in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat er een rechter bij de zaak betrokken was geweest.
De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de klachten van de Officier van Justitie niet tot cassatie konden leiden. De beslissing van de Rechtbank werd bevestigd, en de Hoge Raad benadrukte dat de middelen van de Officier van Justitie niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagschriften in het kader van inbeslagneming, vooral in complexe zaken zoals BTW-carrouselfraude.