ECLI:NL:HR:2010:BL8787
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem in strafzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 14 augustus 2008. De zaak betreft een strafzaak met nummer 21/002291-07. De verdachte, geboren in 1967, heeft zijn beroep ingesteld via zijn raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het beroep. De Advocaat-Generaal, Jörg, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand moet blijven.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), dat bepaalt dat de middelen geen nadere motivering behoeven wanneer zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de argumenten van de verdachte niet sterk genoeg zijn om de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is uitgesproken op 29 juni 2010 door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. Dit arrest bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerechtshof en sluit de mogelijkheid van verdere rechtsgang in deze zaak af.