ECLI:NL:HR:2010:BL8772
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake bezit van kinderporno en beoordeling van cassatiemiddelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 11 juli 2008 was gewezen. De verdachte, geboren in 1956, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor het bezit van kinderporno, zoals omschreven in artikel 240b (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E.M. Röttgering, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal, Jörg, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof heeft bevestigd.
De uitspraak is gedaan door vice-president F.H. Koster, als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven. De beslissing om het beroep te verwerpen is daarmee definitief en de veroordeling van de verdachte blijft in stand.