ECLI:NL:HR:2010:BL8638

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00631
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse hoedanigheid en huurbetalingen in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958 en woonachtig te Heemstede, was beschuldigd van oplichting door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof een periode van 1 juli 2001 tot en met 30 november 2001, waarin de verdachte samen met een medeverdachte een woning had gehuurd. De verhuurder, [benadeelde partij 1], had aangifte gedaan van oplichting, omdat de huur niet was betaald en de verdachte zich had voorgedaan als een bonafide huurder door een valse naam op te geven.

De Hoge Raad oordeelde dat het enkel huren van een woning en het vervolgens niet voldoen aan de huurverplichtingen, zelfs als de huurder al voorzag dat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen, op zichzelf niet voldoende is voor het aannemen van een valse hoedanigheid. De bewezenverklaring van het Hof was ontoereikend gemotiveerd, vooral omdat het Hof de verdachte had vrijgesproken van het bestanddeel 'door het aannemen van een valse naam'. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden in zaken van oplichting en het aannemen van een valse hoedanigheid. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke nuance aangebracht in de interpretatie van artikel 326 Sr, waarbij het essentieel is dat er voldoende bewijs is voor de elementen van de tenlastelegging.

Uitspraak

29 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/00631
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2008, nummer 23/006249-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1. De middelen komen op tegen de bewezenverklaring onder 3 en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.2.1. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - onder 3 tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 november 2001 te Heemstede, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft/hebben bewogen tot
- de afgifte van de huissleutels van een woning gelegen aan de [a-straat 1] en/of
- het verstrekken van het gebruik van/de afgifte van de beschikking over die woning aan verdachte en/of zijn mededader,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader zich met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- in contact gesteld met voornoemde makelaar en/of [benadeelde partij 1] en/of
- tegenover dit makelaarskantoor/bemiddelingsbureau en/of die [benadeelde partij 1] voorgedaan als bonafide huurder(s), (onder meer) door te doen voorkomen dat zij de betreffende woning voor een bepaalde tijd/periode wilden huren en dat zij voor die periode (en/of eventuele verlengingen van die huurperiode) in staat en bereid waren om de (hoge) huur voor die woning te (blijven) betalen,
- bediend van/bekend gemaakt onder een valse naam door als naam van de echtgenoot: [alias verdachte 1] (ipv [verdachte 1]) op te geven,
waardoor die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] met verdachte en/of zijn mededader een huurovereenkomst zijn aangegaan en (daarmee) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s)."
2.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 november 2001 te Heemstede, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot
- de afgifte van de huissleutels van een woning gelegen aan de [a-straat 1] en
- het verstrekken van het gebruik van die woning aan verdachte en zijn mededader, immers hebben verdachte en zijn mededader zich met vorenomschreven oogmerk bedrieglijk tegenover dit makelaarskantoor en die [benadeelde partij 1] voorgedaan als bonafide huurders, door te doen voorkomen dat zij de betreffende woning voor een bepaalde periode wilden huren en dat zij voor die periode in staat en bereid waren om de huur voor die woning te blijven betalen en hebben verdachte en zijn mededader zich bediend van een valse naam door als naam van de echtgenoot: [alias verdachte 1] in plaats van [verdachte 1] op te geven, waardoor die [benadeelde partij 1] met verdachte en zijn mededader een huurovereenkomst is aangegaan en daarmee werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Ik doe aangifte van oplichting. Ik ben eigenaar van het pand [a-straat 1] te [plaats]. In de periode gelegen tussen 1 juli 2001 en 1 december 2001 heb ik voornoemd pand verhuurd aan [verdachte 2]. Het verhuren is via makelaar [benadeelde partij 2] verlopen en op een gegeven moment kreeg ik bericht van de makelaar dat hij een huurder had. [Verdachte 2] heeft zich gelegitimeerd, een bewijs van inkomen overgelegd en borg à fl. 7.500,- en één maand huur à fl 3.750.- betaald.
Dit is cash bij de makelaar betaald. Gas, water en licht zouden op naam worden gezet van de echtgenoot van [verdachte 2], genaamd [alias verdachte 1]. Dit is gebeurd, echter de rekeningen zijn niet betaald. Ik kreeg later van derden te horen dat de ex-man van [verdachte 2] [verdachte 1] was genaamd en dat haar huidige partner deze naam veelal valselijk gebruikt. In ieder geval is door haar huidige partner [alias verdachte 1] alias [verdachte 1] niets aan rekeningen betaald. [Verdachte 2] voornoemd vertelde mij dat zij in België werkzaam was. Zij vertelde mij dat ze voor de douane in België werkte en met transport en dergelijke was belast. Ze had het over haar man waarna ik aannam dat ze getrouwd waren, echter mijn advocaat heeft dit gecontroleerd en ze staan niet als zodanig geregistreerd. Het huurcontract is afgesloten voor de duur van drie jaren. [Verdachte 2] kwam op mij over als een nette dame. Haar man maakte ook een nette en betrouwbare indruk. Na de eerste maand huur werd er niets meer betaald. Ik nam telefonisch contact op en als smoes werd mij verteld dat het geld onderweg was. Ongeveer twee maanden lang kreeg ik allerlei smoesjes te horen. Er is een kort geding geweest bij de rechtbank Haarlem. In november 2001 is er uitspraak gedaan en per eind november zou er betaald moeten zijn en de woning zou verlaten en in goede staat achtergelaten moeten zijn. Inderdaad waren [verdachte 2] en haar partner en gezin per eind november 2001 weg uit de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik heb nog vier maanden maal fl. 3.750,-, is totaal fl. 15.000,-, aan huurpenningen te ontvangen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"In de maand mei of juni 2001 werd ik persoonlijk failliet verklaard. Er was een aantal schuldeisers, onder andere een huiseigenaar van de [a-straat 1] te [plaats] die een schuld claimde. Dit waren huurschulden."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte 2]:
"De verhuurder heeft ons verzocht of wij deze woning (het hof begrijpt: de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats]) vóór een bepaalde datum wilden verlaten. Wij zijn via [benadeelde partij 2] aan de woning gekomen. U vraagt mij of het juist is dat er maar een maand huur en twee maanden borg is betaald. Ik heb hier geen idee van. Het zal wel als hij dat zegt."
2.2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De medeverdachte [verdachte 2] heeft zich blijkens de aangifte van de verhuurder [benadeelde partij 1] voorgedaan als de echtgenote van [alias verdachte 1]. Zij heeft aldus voor de verhuurder de juiste naam van haar toenmalige echtgenoot -de verdachte- verzwegen. Voorts heeft zij een werkgeversverklaring overgelegd en verzwegen dat haar toenmalige echtgenoot failliet was, waardoor in strijd met de waarheid de indruk is gewekt dat zij en/of haar toenmalige echtgenoot in staat waren om huurpenningen te voldoen. Op grond hiervan is de verhuurder overgegaan tot afgifte van de sleutel van de woning, terwijl een sleutel een goed is in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft er ook tijdens de behandeling in hoger beroep geen misverstand over laten bestaan dat hij volledig betrokken was bij de huur van de woning, zodat het hof bewezen acht dat de verdachte, die bewust en volledig nauw samenwerkte met zijn toenmalige echtgenote, zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid."
2.3.1. Bij de beoordeling van de middelen moet worden vooropgesteld dat het enkele huren van een woning en het vervolgens in gebreke blijven de huurpenningen te voldoen op zichzelf - ook indien de huurder al voorzag niet aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen of zullen voldoen - niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid als bedoeld in art. 326 (oud) Sr (vgl. HR 23 mei 2000, LJN ZD1902, NJ 2000, 474 en HR 13 november 2001, LJN AD4320, NJ 2002, 262), op welke bepaling de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden.
2.3.2. Gelet hierop is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat, nu het Hof de verdachte heeft vrijgesproken van het in de tenlastelegging voorkomende, aan art. 326 Sr ontleende bestanddeel "door het aannemen van een valse naam", het Hof kennelijk de omstandigheid dat "verdachte en zijn mededader zich [hebben] bediend van een valse naam door als naam van de echtgenoot: [alias verdachte 1] in plaats van [verdachte 1] op te geven" slechts in de bewezenverklaring heeft opgenomen in het kader van de nadere feitelijke uitwerking van het bewezenverklaarde "door het aannemen van een valse hoedanigheid".
2.4. Voor zover de middelen hierover klagen, zijn zij terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 29 juni 2010.