ECLI:NL:HR:2010:BL7680

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02765
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beperking van hoger beroep na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 19 juni 2008 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978. De verdachte was door de Rechtbank vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie (OM) hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de behandeling van het hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat zijn beroep niet gericht was tegen de vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit. Het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte beperkt was tot de feiten waarvoor hij was veroordeeld, en dat het niet nodig was om te beraadslaan over de vrijspraak. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte voor het overige verworpen, maar heeft wel geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 21 september 2010, waarbij de gevangenisstraf is verminderd tot vier jaren en zes maanden.

Uitspraak

21 september 2010
Strafkamer
nr. 08/02765
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 19 juni 2008, nummer 21/001965-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft beraadslaagd en beslist over het onder 2 tenlastegelegde.
2.2. De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest.
(i) Bij vonnis van 19 april 2007 is de verdachte door de Rechtbank vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde.
(ii) Namens de verdachte is op 26 april 2007 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 19 april 2007".
(iii) De Officier van Justitie heeft op 3 mei 2007 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het hoger beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 19 april 2007".
2.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij hij van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hoger beroep van verdachte blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat de officier van justitie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hoger beroep van de officier van justitie blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
(...)
Beslissing
Het hof:
Verstaat dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Verstaat dat het door de officier van justitie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken."
2.4. Gelet op het bepaalde in art. 404, vijfde lid, Sv getuigt het oordeel van het Hof dat het hoger beroep van de verdachte - gezien de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde - beperkt is tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde is veroordeeld, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
2.5. Het middel bevat niets waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft - hetgeen in de toelichting is vermeld kan niet als zodanig gelden - bij zijn klacht tegen 's Hofs beslissing inzake de beperking van het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep, zodat het middel in zoverre onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 september 2010.