ECLI:NL:HR:2010:BL7676

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02715 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak inzake profijtontneming en redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam. De zaak betrof een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad zich moest buigen over de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van berechting in hoger beroep in aanzienlijke mate was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde betalingsverplichting van € 22.000,- moest worden verminderd. De Hoge Raad besloot om de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af te doen en verminderde het te betalen bedrag met € 2.000,-, waardoor het nieuwe bedrag op € 20.000,- kwam te liggen. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de rest van de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures verduidelijkt en de mogelijkheid biedt om de hoogte van ontnemingsmaatregelen te herzien in het licht van overschrijding van deze termijn. De zaak benadrukt ook het belang van doelmatigheid in de rechtspleging.

Uitspraak

6 juli 2010
Strafkamer
Nr. 08/02715 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juni 2008, nummer 22/000290-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6 EVRM.
2.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal is het middel terecht voorgesteld.
2.3. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 22.000,-. De Hoge Raad zal die betalingsverplichting verminderen met € 2.000,-.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 20.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 6 juli 2010.