ECLI:NL:HR:2010:BL7676
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak inzake profijtontneming en redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam. De zaak betrof een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad zich moest buigen over de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van berechting in hoger beroep in aanzienlijke mate was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde betalingsverplichting van € 22.000,- moest worden verminderd. De Hoge Raad besloot om de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af te doen en verminderde het te betalen bedrag met € 2.000,-, waardoor het nieuwe bedrag op € 20.000,- kwam te liggen. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de rest van de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures verduidelijkt en de mogelijkheid biedt om de hoogte van ontnemingsmaatregelen te herzien in het licht van overschrijding van deze termijn. De zaak benadrukt ook het belang van doelmatigheid in de rechtspleging.