ECLI:NL:HR:2010:BL7668

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in strafzaak zonder schriftuur houdende grieven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis, maar had geen schriftuur houdende grieven ingediend en was niet verschenen ter zitting. De advocaat van de verdachte, mr. C.R. Hettema, was wel aanwezig en had het woord tot verdediging gevoerd. Het Hof verklaarde de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, omdat er geen schriftelijke grieven waren ingediend en de verdachte mondeling geen bezwaren had opgegeven. De Hoge Raad oordeelde dat de vaststelling van het Hof dat de verdachte niet mondeling zijn bezwaren had opgegeven, zonder nadere motivering niet begrijpelijk was. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep onterecht was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor de verdachte om zijn bezwaren kenbaar te maken, zelfs als hij niet zelf ter zitting verschijnt. De Hoge Raad bevestigde dat de procedurele rechten van de verdachte in acht moeten worden genomen, en dat een niet-ontvankelijkverklaring zonder voldoende motivering niet kan worden gehandhaafd.

Uitspraak

25 mei 2010
Strafkamer
nr. 08/02078
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2008, nummer 23/003674-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.R. Hettema, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder met name al die stukken waarvan in het verkorte arrest en de aanvulling daarop melding is gemaakt.
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 8 mei 2008 om 13:30 uur."
2.2.2. De bestreden uitspraak, die ten onrechte bij verstek is gewezen, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel belang, het volgende in:
"Onderzoek van de zaak
(...)
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Verdachte heeft geen schriftuur houdende grieven ingediend als bepaald in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering noch heeft verdachte mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
De advocaat-generaal heeft niet gevorderd de zaak inhoudelijk te behandelen en er zijn het hof geen omstandigheden gebleken op grond waarvan het zou moeten beslissen de zaak inhoudelijk te behandelen.
Beslissing
Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep."
2.3.1. Art. 416, tweede lid, Sv luidt, als volgt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.2. Omtrent deze bepaling houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet stroomlijnen hoger beroep (wet van 5 oktober 2006, Stb. 470, in werking getreden wat betreft art. 416 Sv op 1 maart 2007) het volgende in:
"In het actuele strafprocesrecht zijn de contouren van een grievenstelsel in de artikelen 410 en 416 Sv zichtbaar, maar de vrijblijvendheid daarvan doet afbreuk aan de doelmatigheid. De bepalingen zijn zelfs betekenisloos in de gevallen, dat alleen de verdachte appèl instelt en ter terechtzitting in hoger beroep niet verschijnt. Ik acht het alleszins redelijk, om van degene die in appèl komt, of dat nu het openbaar ministerie is of de verdachte, te vragen duidelijk te maken wat de bezwaren zijn tegen het vonnis. Met het karakter van appèl als voortgezette instantie verdraagt zich niet dat in appèl, zonder dat daarvoor goede redenen bestaan een min of meer nieuwe procedure wordt gestart. Van partijen mag in het bijzonder in hoger beroep een actieve proceshouding worden gevergd. Dat is uit een oogpunt van inzet van beperkte (overheids-) middelen en mensen rationeel, aangezien daardoor dubbel en nodeloos werk wordt voorkomen. Los van de praktische eisen, die een grievenstelsel met zich brengt aangaande het beschikbaar komen van uitgewerkte vonnissen alvorens van een procespartij gevergd kan worden zijn grieven te formuleren, onderken ik ook het bezwaar, dat de eis vooraf schriftelijke grieven in te dienen die vervolgens een volledig bindend karakter hebben te ver zou kunnen voeren. Dat is enerzijds omdat redelijkerwijs niet gevergd kan worden van de niet professioneel vertegenwoordigde verdachte daartoe capabel te zijn en anderzijds omdat het karakter van het debat ter terechtzitting in hoger beroep niet zo gesloten dient te zijn dat er helemaal geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe gezichtspunten.
(...)
Van de verdachte die hoger beroep instelt kan wel in redelijkheid gevergd worden te verschijnen, grieven kenbaar te maken of althans verdediging te voeren. De appèlrechter dient vervolgens de bevoegdheid te hebben bij het niet vervullen van wat kort gezegd "weerwoord" genoemd kan worden om het ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren. Maar hij dient daartoe niet te worden verplicht. Herstel van ambtshalve geconstateerde fouten blijft dan mogelijk. Ook bestaat de kans dat de appèlrechter tot behandeling overgaat en dan tot een ander oordeel komt in de strafmaat. Van een vrijblijvend appèl is dan ook geen sprake."
(Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 11 en 13)
2.3.3. Voorts houdt de nota naar aanleiding van het verslag het volgende in:
"De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat van de verdachte die in hoger beroep gaat, in redelijkheid kan worden gevergd te verschijnen, grieven kenbaar te maken of althans verdediging te voeren, kortgezegd: "weerwoord" te voeren. Zij vragen welke gevolgen kunnen worden verbonden aan de handelwijze van een verdachte die aan deze verwachting niet voldoet. Het belangrijkste gevolg is de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het voorgestelde artikel 416, tweede lid, bepaalt immers dat indien de appellerende verdachte geen schriftuur met grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Hieronder valt ook het geval dat de verdachte geen schriftuur heeft ingediend en ter zitting in hoger beroep niet verschijnt. Dit is geen verplichte niet-ontvankelijkheid. Het gerechtshof behoudt de bevoegdheid tot ambtshalve onderzoek. Dit onderzoek kan echter bij het ontbreken van weerwoord in die zin beperkt blijven, dat onder omstandigheden bepaalde gebreken die mogelijk aan het voorbereidend onderzoek of het onderzoek in eerste aanleg kleven, niet tot vernietiging behoeven te leiden omdat de verdediging daarover noch in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft geklaagd.
Deze leden vragen in dit verband nog hoe moet worden omgegaan met een verdachte die weliswaar verschijnt, maar zich vervolgens beroept op zijn zwijgrecht. Het zwijgrecht moet worden onderscheiden van de hiervoor bedoelde verwachting dat de verdachte die appèl instelt, weerwoord voert. Ook van de verdachte die geen verklaring wenst af te leggen over het hem tenlastegelegde feit, kan worden verwacht dat hij aangeeft waarom hij in appèl is gegaan. In zo'n geval zou hij ten minste kunnen aanvoeren dat hij ten onrechte door de rechtbank is veroordeeld. Laat hij zelfs dit na en geeft een ambtshalve beoordeling van de stukken geen aanleiding om het vonnis te vernietigen, dan kan het gerechtshof het hoger beroep zonder verder onderzoek niet-ontvankelijk verklaren."
(Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 11 en 13)
2.4. De verdachte heeft geen schriftuur houdende grieven ingediend. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de gemachtigde raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd. Gelet daarop is 's Hofs vaststelling dat de verdachte niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, zodat het middel dat kennelijk mede daarover beoogt te klagen, slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 mei 2010.