ECLI:NL:HR:2010:BL7666

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01857
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake deelname aan een criminele organisatie en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1976 en woonachtig te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hasjiesj. De zaak betreft een periode van 1 mei 2006 tot en met 5 december 2006, waarin de verdachte betrokken was bij het opzettelijk binnen en buiten Nederland brengen van aanzienlijke hoeveelheden hasjiesj. De verdediging stelde dat de verdachte ten onrechte als verdachte was aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was om deze status te rechtvaardigen. De raadsman voerde aan dat de MMA-meldingen niet voldoende waren om de verdachte als zodanig aan te merken en dat er geen negatief bewijs tegen hem was gevonden.

De Advocaat-Generaal concludeerde tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had beslist op het verweer van de verdediging met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de bewijsuitsluiting. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de tenlasteleggingen onder 1 en 3, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De overige middelen werden verworpen, wat betekent dat de Hoge Raad geen aanleiding zag om de gehele uitspraak te vernietigen. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de status van de verdachte en de noodzaak voor het Hof om gemotiveerd te beslissen op verweren van de verdediging.

Uitspraak

25 mei 2010
Strafkamer
nr. 08/01857
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2008, nummer 20/002682-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op het verweer dat de verdachte in de zaak met parketnummer 02/811155-06 ten onrechte als verdachte is aangemerkt en dat het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard diende te worden dan wel bewijsuitsluiting diende plaats te hebben.
3.2. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 02/811155-06 bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 5 december 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband tussen hem, verdachte en [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen en verkopen, afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van (handels)hoeveelheden van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. [Betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] op 16 september 2006 te Kolham opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht ongeveer 36 kg hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 13 september 2006 tot en met 16 september 2006 te Breda opzettelijk behulpzaam is geweest door een groene kaart aan [betrokkene 1] ter beschikking te stellen (zodat [betrokkene 1] in Duitsland over een groene kaart kon beschikken)."
3.3. De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de aanvulling van het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv die aan dit arrest is gehecht en daarvan deel uitmaakt.
3.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2008 gehechte pleitnota heeft de raadsman, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"De rechtbank heeft ten onrechte het verweer dat [verdachte] ten onrechte als verdachte werd aangemerkt verworpen. De Rechtbank oordeelt onjuist immers [verdachte] werd na de MMA melding direct als verdachte aangemerkt terwijl er eigenlijk geen enkele informatie over [verdachte] was. De MMA meldingen zijn volgens de jurisprudentie te weinig om iemand als verdachte aan te merken. De informatie uit de MMA melding blijkt ook ten opzichte van [verdachte] onjuist. Uit alle onderzoeken vanuit de MMA melding komt immers niets negatiefs t.o.v. [verdachte] naar voren. Er is ook geen enkele MOT-melding en ook het onderzoek naar de bedrijven van [verdachte] levert niets op. Ten onrechte zijn dan ook bijzondere opsporingshandelingen verricht en zijn de eventuele vruchten uit dit onderzoek gebruikt. De rechtbank meent dat uit de MMA melding blijkt de vriendschappelijke relatie tussen [verdachte] en [betrokkene 3]. Wanneer de melding echter goed wordt gelezen dan blijkt dat zulks niet vermeld staat. Ook niet in de rest van het betreffende dossier. Er is nooit vriendschappelijk telefoonverkeer geweest, puur zakelijk als er een hypotheekprobleem was in Spanje. [Betrokkene 4] was een bevriende relatie [betrokkene 3] niet. In het dossier is hier niets van te vinden en waar de rechtbank het vandaan heeft is een raadsel. Ten onrechte is bij de politie de perceptie ontstaan dat [verdachte] een grote vis betreft en die status zal hij niet meer verliezen en een tunnelvisie is geboren. Ten onrechte heeft geen bewijsuitsluiting plaatsgevonden en ten onrechte werd het OM niet niet-ontvankelijk verklaard cq werd [verdachte] niet reeds direct vrijgesproken."
3.5. Hetgeen hiervoor onder 3.4 is weergegeven kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel op uitsluiting van de door het Hof tot het bewijs van de hiervoor onder 3.2 vermelde feiten gebezigde bewijsmiddelen, een en ander als voorzien in art. 359a Sv. Het middel klaagt terecht dat het Hof heeft verzuimd op dat verweer te beslissen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak in de zaak met parketnummer 02/626130-07 ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak in de zaak met parketnummer 02/811155-06 ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 02/811155-06 onder 1 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 mei 2010.