ECLI:NL:HR:2010:BL7644

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02512
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en pensioenrechten in cassatie

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de pensioenrechten tussen de partijen, een vrouw en een man, die in cassatie zijn gegaan. De vrouw, eiseres tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof te Amsterdam, die op hun beurt weer voortvloeien uit vonnissen van de rechtbank Haarlem. De relevante vonnissen zijn gedateerd op 10 juni 1997 en 15 juni 1999, terwijl de arresten van het hof dateren van 10 mei 2001, 16 mei 2002, 7 juni 2007 en 7 augustus 2008. De vrouw heeft de cassatiedagvaarding aan het arrest gehecht, waaruit blijkt dat zij de eerdere beslissingen van het hof betwist.

De man, verweerder in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is door zijn advocaat toegelicht, en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt eveneens tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt dat klachten die niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, niet verder hoeven te worden gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar door de raadsheer A. Hammerstein, en de beslissing is genomen door de raadsheren E.J. Numann als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel.

Uitspraak

23 april 2010
Eerste Kamer
09/02512
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 18294/HA ZA 95-1041 van de rechtbank Haarlem van 10 juni 1997 en 15 juni 1999,
b. de arresten in de zaak 106.000.425/01 (rolnummer 1268/99) van het gerechtshof te Amsterdam van 10 mei 2001, 16 mei 2002, 7 juni 2007 en 7 augustus 2008.
De arresten van 16 mei 2002, 7 juni 2007 en 7 augustus 2008 van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 16 mei 2002, 7 juni 2007 en 7 augustus 2008 heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de man toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2010.