ECLI:NL:HR:2010:BL7172

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01284
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werktuigenvrijstelling bij windturbine en waardevaststelling door heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om de waardering van een onroerende zaak, specifiek een windturbine, voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. De heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld, maar na bezwaar van de belanghebbende werd deze waarde verlaagd. De Rechtbank te Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar. Hierop stelde de heffingsambtenaar hoger beroep in bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep tegen de heffingsambtenaar ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de uitspraak van de Rechtbank ten onrechte had vernietigd zonder voldoende motivering. De Hoge Raad stelde vast dat de waardevaststelling door de heffingsambtenaar was gebaseerd op een betwiste overeenkomst, en dat het Hof deze vaststelling had aanvaard zonder de nodige onderbouwing. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de gemeente Zeewolde veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende. De Hoge Raad benadrukte dat het Gerechtshof moet onderzoeken of de gestelde overeenkomst daadwerkelijk is gesloten en welke gevolgen dit heeft voor de waardering van de windturbine.

Dit arrest is van belang voor de toepassing van de werktuigenvrijstelling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, en voor de motiveringsplicht van de rechter bij het vaststellen van de waarde van onroerende zaken.

Uitspraak

Nr. 09/01284
12 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2009, nr. 07/00226, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde bij uitspraak de waarde op een lager bedrag vastgesteld.
De Rechtbank te Zwolle-Lelystad (nr. AWB 06/1095 WOZ) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde verminderd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, het beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Tot het object behoort een windturbine.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil welk gedeelte van de waarde van de windturbine buiten beschouwing moet blijven op grond van de zogenoemde werktuigenvrijstelling van artikel 2, lid 1, aanhef en letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.
3.3. Wat betreft de fundering van de windturbine heeft het Hof beslist dat deze niet onder de werktuigenvrijstelling valt. Deze beslissing wordt in cassatie niet aangevochten.
3.4. Onder meer op basis van deze beslissing heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Dusdoende aanvaardde het Hof de vaststelling door de heffingsambtenaar van de in dit verband buiten aanmerking te laten waarde op 36 percent van de investeringskosten ter zake van de turbine exclusief fundering (27 percent van de totale investeringskosten). Deze beslissing behoefde echter motivering, nu de vaststelling van de waarde door de heffingsambtenaar was gegrond op een beweerdelijk gesloten overeenkomst, belanghebbende de totstandkoming van die overeenkomst en zijn gebondenheid daaraan heeft betwist, en de Rechtbank die betwisting heeft gehonoreerd.
3.5. Voor zover de klachten opkomen tegen het onder 3.4 bedoelde oordeel, slagen zij derhalve.
3.6. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Na verwijzing dient opnieuw te worden vastgesteld in hoeverre de waarde van de windturbine buiten beschouwing moet blijven op grond van de werktuigenvrijstelling. Daartoe dient te worden onderzocht of een overeenkomst als door de heffingsambtenaar gesteld is gesloten, en zo ja, welke gevolgen die overeenkomst heeft voor de beslissing van het onderhavige geschilpunt. Indien de gestelde overeenkomst niet is gesloten of daarvoor geen bindende vaststelling bevat, dient te worden bepaald welke delen van de windturbine bij de waardering buiten aanmerking moeten blijven en welke waarde aan die delen moet worden toegekend.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 09/01344 en 09/01345 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Zeewolde aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110, en
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 1288, derhalve € 429,33 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2010.