ECLI:NL:HR:2010:BL7047
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechter bij vaststelling van partneralimentatie na zelfmoordpoging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie tussen gewezen echtgenoten. De man, verzoeker tot cassatie, en de vrouw, verweerster in cassatie, waren verwikkeld in een juridisch geschil over de hoogte van de partneralimentatie. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de alimentatie was vastgesteld. De vrouw had hierop incidenteel cassatieberoep ingesteld, waarbij zij verzocht om het beroep van de man te verwerpen.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarin de feiten en omstandigheden van de zaak zijn uiteengezet. Een belangrijk aspect van de zaak was de zelfmoordpoging van de alimentatiegerechtigde, die letsel had opgelopen. De Hoge Raad oordeelde dat de bevoegdheid van de rechter om rekening te houden met (wan)gedrag bij de vaststelling van de alimentatie niet beperkt is. De nihilstelling van alimentatie werd niet gezien als een beperking van de alimentatieverplichting, waardoor het cassatiemiddel van de man faalde wegens het ontbreken van feitelijke grondslag.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, J. Wuisman, strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere beslissingen van de lagere rechters en verwerpt zowel het principale als het incidentele beroep.