ECLI:NL:HR:2010:BL7044
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Internationaal privaatrecht; toepasselijk recht op arbeidsovereenkomst; uitleg overeenkomst; stilzwijgende rechtskeuze voor Duits recht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser], wonende te [woonplaats], en [verweerster], gevestigd te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland. De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 29 april 2008 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de kantonrechter te Eindhoven van 14 juli 2005, 26 januari 2006 en 27 april 2006, alsook naar het arrest van het hof. De eiser heeft zijn zaak laten toelichten door zijn advocaat, mr. P.J.L.J. Duijsens, terwijl de verweerster niet is verschenen. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op nihil. De Hoge Raad oordeelt dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor het internationaal privaatrecht, met name met betrekking tot de uitleg van arbeidsovereenkomsten en de stilzwijgende rechtskeuze voor het toepasselijke recht, in dit geval Duits recht. De zaak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over het toepasselijke recht in contractuele relaties, vooral in internationale contexten.