ECLI:NL:HR:2010:BL7041
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de taak van de verwijzingsrechter en de behandeling van verweren na vernietiging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de Staat der Nederlanden in cassatie was opgekomen tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in verband met immateriële schade die hij zou hebben geleden door gedragingen van de Staat. De Hoge Raad oordeelde dat de verwijzingsrechter, behoudens uitzonderingsgevallen, de zaak moet behandelen in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de vernietigde uitspraak. Dit betekent dat de verwijzingsrechter geen rekening mag houden met verweren die niet al in het geding voorafgaande aan de vernietiging waren gevoerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere beschikking van de Hoge Raad van 6 juni 2008, waarin de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam was verwezen. Het hof had in zijn beschikking van 27 januari 2009 de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2006 bekrachtigd. [Verzoeker] had in zijn verzoek gesteld dat hij immateriële schade had geleden door een inbreuk op zijn privacy en verlies van vertrouwen in de rechtsstaat. Het hof oordeelde echter dat het belang van [verzoeker] bij het verzoek niet opwoog tegen het belang van de Staat bij afwijzing van het verzoek, gezien de hoge kosten en de tijdsdruk die het houden van het getuigenverhoor met zich meebracht.
De Hoge Raad concludeerde dat het hof zijn taak als verwijzingsrechter had miskend door verweren te overwegen die niet eerder waren aangevoerd. De beschikking van het hof kon daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad veroordeelde de Staat in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verzoeker] waren begroot op € 358,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.