ECLI:NL:HR:2010:BL6774

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04315 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis inzake motorrijtuigenverzekering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2010 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Kantonrechter in Zutphen. De aanvrager, geboren in 1945 en wonende te [woonplaats], had een verzoek ingediend op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De aanvrage was gericht tegen een veroordeling voor het niet in stand houden van een verzekering voor een motorrijtuig, terwijl het kentekenbewijs door de politie was ingevorderd na een ongeval op 11 mei 2000. De aanvrager stelde dat er geen wettelijke verplichting bestond om de verzekering in stand te houden, omdat het voertuig total-loss was verklaard.

De Hoge Raad oordeelde dat het beroep op artikel 457, eerste lid onder 1°, Sv faalde, omdat de eerdere rechterlijke uitspraken geen bewezenverklaringen bevatten die niet overeen te brengen waren. Daarnaast verwierp de Hoge Raad het beroep op artikel 457, eerste lid onder 2°, Sv, en stelde dat de opvatting van de aanvrager over de WAM onjuist was. De verplichting tot verzekering blijft bestaan zolang het kenteken geldig is, ongeacht of het voertuig total-loss is verklaard of het kentekenbewijs is ingevorderd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Aben was dat de aanvraag tot herziening afgewezen moest worden. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en wees de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest benadrukt de noodzaak van het in stand houden van een verzekering voor motorrijtuigen, zelfs in situaties waarin het voertuig niet meer in gebruik is.

Uitspraak

20 april 2010
Strafkamer
nr. 09/04315 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Zutphen, zitting houdende te Apeldoorn, van 18 december 2006, nummer 06/680140-06, ingediend door mr. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", gepleegd op 12 oktober 2005 met de auto met kenteken [AA-00-BB], veroordeeld tot twee weken hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Art. 457 Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling, kan worden aangevraagd:
1° op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet zijn overeen te brengen;
2° op grond van enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt in dier voege dat ernstig vermoeden ontstaat dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
(...)"
4.2. In de aanvrage wordt in de eerste plaats een beroep gedaan op art. 457, eerste lid onder 1°, Sv en aangevoerd dat de uitspraak niet is overeen te brengen met latere uitspraken van 20 november 2008 en 6 maart 2009.
4.3. Het beroep faalt reeds omdat de genoemde rechterlijke uitspraken waarbij de aanvrager van het tenlastegelegde is vrijgesproken, geen bewezenverklaring inhouden (vgl. HR 26 april 1983, NJ 1983, 650).
4.4. In de aanvrage wordt voorts een beroep gedaan op art. 457, eerste lid onder 2°, Sv en aangevoerd dat de auto met kenteken [AA-00-BB] reeds op 11 mei 2000 bij een ongeval
total-loss is geraakt en dat de aanvrager, nu de politie op die datum zijn kentekenbewijs heeft ingevorderd, de registratie niet zelf kon beëindigen. De aanvrager wijst ter ondersteuning van de aanvrage op:
- het politierapport van het ongeval van 11 mei 2000;
- een brief van de RDW die inhoudt dat de auto per 17 juli 2008 als gedemonteerd is geregistreerd en dat wijziging van het kentekenregister met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
4.5. In zoverre berust de aanvrage op de opvatting dat op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) geen wettelijke verplichting bestaat tot het in stand houden van een verzekering voor een motorrijtuig zodra het is vernietigd. Die opvatting is onjuist.
De kentekenhouder is ingevolge art. 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is afgegeven en de verplichting tot verzekering niet op de voet van art. 2, derde lid, WAM, is opgeheven, welke opheffing van de verzekeringsplicht slechts plaatsvindt indien de geldigheid van het kentekenbewijs op aanvraag van de eigenaar of houder van het motorrijtuig door de RDW is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (vgl. HR 27 maart 2001, LJN AB0746, NJ 2001, 380). Die regel lijdt geen uitzondering in geval het kentekenbewijs door de politie is ingevorderd.
4.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 20 april 2010.