ECLI:NL:HR:2010:BL6761

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01478
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • W.F. Groos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cumulatieve kwalificatie en vernietiging van de bestreden uitspraak in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1985 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Vught', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. J. Goudswaard, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de kwalificatie van de feiten en de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring, waarbij de woorden 'en/of' in de kwalificatie van de feiten niet correct waren. De Hoge Raad verbeterde de kwalificatie naar 'medeplegen van poging tot afpersing of diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk de diefstal voor te bereiden'. Daarnaast werd de opgelegde gevangenisstraf verminderd van vijf jaren naar vier jaren en negen maanden, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, behalve voor de kwalificatie en de strafmaat. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot de cumulatieve kwalificatie van strafbare feiten en de toepassing van artikel 55 Sr. De beslissing van de Hoge Raad is uitgesproken door de vice-president en vier raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

6 juli 2010
Strafkamer
nr. 09/01478
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 december 2008, nummer 20/000017-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust niet art. 55 Sr is vermeld, alsmede wat betreft de strafoplegging, tot vermelding door de Hoge Raad van art. 55 Sr als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust en tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat "het Hof ten aanzien van feit 1 de bewezenverklaarde feiten zowel alternatief als cumulatief heeft gekwalificeerd, terwijl het een keuze had dienen te maken dan wel ten aanzien van de cumulatieve kwalificatie art. 55 Sr had moeten toepassen".
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 mei 2005 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of enig goed toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, hebben gehandeld als volgt:
- verdachte en zijn mededader hebben zich naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] begeven en vervolgens
- aan de voordeur gebeld en vervolgens
- een hond, - die zich binnen de omheining van het terrein bevond en ter plaatse waar [slachtoffer 1] zich ook bevond - neergeschoten met een vuurwapen en vervolgens
- dat vuurwapen gericht op [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Nu in de laatste zin van de bewezenverklaring sprake is van "de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf", terwijl het Hof voorts niet art. 55 Sr heeft aangehaald, is ten aanzien van het gebruik van de woorden "en/of" in de bewezenverklaring tussen - kort gezegd - de poging tot afpersing en die tot diefstal met geweldpleging sprake van een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest in plaats daarvan: "of".
3.4. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van poging tot afpersing en/of diefstal met geweldpleging". Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is deze kwalificatie niet juist. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre de kwalificatie verbeteren. Daarmee komt aan de subsidiaire klacht van het middel omtrent het niet aanhalen van art. 55 Sr, de feitelijke grondslag te ontvallen.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
kwalificeert het bewezenverklaarde als "medeplegen van poging tot afpersing of diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk de diefstal voor te bereiden".
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 juli 2010.