ECLI:NL:HR:2010:BL6742

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05001
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van terbeschikkingstelling gebaseerd op verouderd advies van gedragsdeskundigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1957 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem-Zuid, had beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS). De verdediging voerde aan dat het Hof ten onrechte gebruik had gemaakt van een advies van twee gedragsdeskundigen dat meer dan een jaar oud was, zonder instemming van de verdachte. Het advies was gedateerd op 11 juni 2007, terwijl de zitting waarop de maatregel werd opgelegd, plaatsvond op 8 juli 2008. De verdediging stelde dat het advies niet meer actueel was en dat de gedateerdheid van het rapport materiële bezwaren met zich meebracht. Het Hof oordeelde echter dat het advies wel gebruikt kon worden, wat leidde tot de oplegging van TBS.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte het advies had gebruikt, aangezien de verdachte niet had ingestemd met het gebruik ervan. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissing over de strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van de TBS-maatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de termijn van één jaar, zoals genoemd in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, begint te lopen vanaf de dagtekening van het advies. Aangezien het advies eerder dan een jaar voor de zitting was gedateerd en de verdachte niet had ingestemd met het gebruik ervan, was de beslissing van het Hof onterecht.

Uitspraak

25 mei 2010
Strafkamer
nr. 08/05001
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 september 2008, nummer 21/003718-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie Arnhem-Zuid" te Arnhem.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het tweede middel is schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de aan de verdachte opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
1.2. De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling gebruik heeft gemaakt van een advies van twee gedragsdeskundigen dat eerder dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, terwijl de verdachte met het gebruik daarvan niet heeft ingestemd.
3.2.1. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2008 gehechte pleitnota van de raadslieden van de verdachte houdt met betrekking tot de op te leggen straf of maatregel het volgende in:
"In de eerste plaats wens ik bezwaar te maken tegen het gebruik maken van het PBC-rapport nu dit rapport meer dan één jaar oud is.
Als beginpunt geldt de dagtekening van het advies. Dit rapport is gedagtekend op 11 juni 2007.
En als eindpunt wordt uitgegaan van de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid overeenkomstig het bepaalde in artikel 270 WvSr is aangevangen, dan wel opnieuw is aangevangen (HR 1 mei 1990 NJ 1990/518).
Ten tijde van de zitting van 8 juli 2008 was het advies al bijna één maand te oud.
Naar het standpunt van de verdediging kan dit advies dan ook niet meer worden gebruikt nu het aan actualiteit heeft ingeboet (Zie ook HR 1 mei 1990 NJ 1990/518).
Daarnaast heeft de verdediging ook materiële bezwaren tegen de gedateerdheid van het advies van het PBC-rapport. Zeker nu Prof. Dr. J.J.L. Derksen rapporteert dat tijdens het verblijf in het PBC er een randpsychotisch toestandbeeld bestond en dit toestand beeld de diagnostische beschouwingen in sterke mate heeft beïnvloed.
Dit wordt ook bevestigd door Dr. Van Egmond."
3.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling onder meer - en voor zover hier van belang - overwogen:
"Anders dan de raadslieden is het hof van oordeel dat in hoger beroep gebruik kan worden gemaakt van het
PBC-rapport. Het hof is van mening dat dit rapport niet gedateerd is. Als aanvang van de in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde termijn van één jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies. Het rapport is gedagtekend op 11 juni 2007. Als eindpunt van de meergenoemde termijn geldt de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid, overeenkomstig het bepaalde in artikel 270 van het Wetboek van Strafvordering door het uitroepen van de zaak is aangevangen. De behandeling in hoger beroep heeft een aanvang gemaakt op 4 maart 2008 en is op die zitting aangehouden. Op 29 mei 2008 is de behandeling vervolgens aangehouden tot de zitting van 8 juli 2008.
Telkenmale is de behandeling in het verdedigingsbelang aangehouden, in verband met door de verdediging verzochte nieuwe rapporten van gedragsdeskundigen of teneinde getuige-deskundigen ter terechtzitting te horen. Bij briefrapport van 24 juni 2008 hebben de opstellers van het PBC-rapport, te weten A.G.S. de Ranitz, psychiater, en J.M. Oudejans, psycholoog, meegedeeld dat zij in de rapportages van Van Egmond en Derksen geen aanleiding zien om de in het PBC-rapport, vermelde conclusie ten aanzien van de delictgevaarlijkheid en het behandeladvies te veranderen of aan te passen. Voorts handhaven zij hun advies, strekkende tot oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Ook bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft de getuige-deskundige J.M. Oudejans de eerder geformuleerde conclusie gehandhaafd. (...)
Het hof is, gelet op het boven vermelde rapport en hetgeen ter terechtzitting door de getuige-deskundigen Oudejans en Van Egmond naar voren is gebracht van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen vereisen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd."
3.3. Het hier krachtens art. 37a, derde lid, Sr toepasselijke art. 37, tweede lid, Sr bepaalt in de laatste volzin dat indien het desbetreffend advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik mag maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
3.4. Voor de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat:
a. als aanvang van de in art. 37, tweede lid, Sr genoemde termijn van een jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies, respectievelijk van het eerst uitgebrachte van de daar bedoelde adviezen;
b. als eindpunt van de meergenoemde termijn geldt de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid, overeenkomstig het bepaalde in art. 270 Sv is aangevangen, onderscheidenlijk opnieuw is aangevangen.
3.5. Het bestreden arrest is gewezen naar aanleiding van - voor zover hier van belang - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2008 en 10 september 2008. Het onderhavige advies is gedagtekend 11 juni 2007, derhalve eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting van 8 juli 2008.
3.6. Blijkens de onder 3.2.2 weergegeven pleitnotities heeft de verdediging niet ingestemd met het gebruik van het desbetreffende advies, zodat het Hof ten onrechte de beslissing tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling op dit advies heeft gebaseerd.
3.7. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 mei 2010.