ECLI:NL:HR:2010:BL6738

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04914
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag in drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was gedetineerd en had beroep ingesteld tegen de verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 25.441,90, dat volgens het Hof geheel of grotendeels was verkregen door middel van bewezenverklaarde drugshandel. De verdachte was op 23 januari 2007 in Rotterdam aangehouden met een hoeveelheid heroïne en cocaïne, en voorwerpen die bestemd waren om deze middelen te bewerken en te verhandelen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de opgelegde straf, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling van het hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de verbeurdverklaring onvoldoende was gemotiveerd. Het Hof had niet duidelijk gemaakt waarom het geldbedrag als verkregen door middel van de bewezen feiten werd aangemerkt, zonder nadere uitleg. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij verbeurdverklaringen in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de herkomst van geldbedragen die verband houden met strafbare feiten.

Uitspraak

11 mei 2010
Strafkamer
nr. 08/04914
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 november 2008, nummer 22/003960-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de daarbij opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof zodat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
1. "hij op 23 januari 2007 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2. "hij op 23 januari 2007 te Rotterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, verstrekken en vervoeren van heroïne en cocaïne, in elk geval van hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een pers, een schaal, een hoeveelheid gripzakjes, een apothekersschep, een weegschaal, een mixer en hoeveelheden van een materiaal bevattende fenacetine en/of procaine en/of lidocaine en/of coffeine en/of paracetamol, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 25.441,90, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is verkregen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
2.4. In aanmerking genomen dat onder 1 en 2 is bewezenverklaard - zakelijk weergegeven - het aanwezig hebben van verdovende middelen en het voorhanden hebben van voorwerpen die bestemd waren om een feit als bedoeld in het vierde lid van art. 10 van de Opiumwet te plegen, is het oordeel van het Hof dat het in het middel bedoelde geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is verkregen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 11 mei 2010.