ECLI:NL:HR:2010:BL6704
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake overschrijding redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 28 april 2008. De verdachte, geboren in 1963, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Goudswaard. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Ondanks deze overschrijding, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden hoeven te worden, gezien de opgelegde geldboete van vijfhonderd euro aan de verdachte en de mate van overschrijding van de redelijke termijn.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken op 1 juni 2010 door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.