ECLI:NL:HR:2010:BL6678

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van verzuim in strafoplegging en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1960, was veroordeeld voor mishandeling van zijn zoon op 9 juli 2003. Het Hof had in zijn uitspraak ten onrechte artikel 300 Sr in plaats van artikel 300 (oud) Sr vermeld als toepasselijk wettelijk voorschrift. De Hoge Raad herstelt dit verzuim en vermeldt het juiste artikel. De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor het onderdeel dat betrekking had op de toepasselijke wettelijke voorschriften. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Ondanks deze overschrijding verbindt de Hoge Raad hier geen rechtsgevolg aan, gezien de opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de toepassing van artikel 300 Sr nader had moeten motiveren, omdat deze bepaling na het plegen van het feit is gewijzigd. De Hoge Raad verbetert het bestreden arrest en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in bijzijn van de waarnemend griffier.

Uitspraak

11 mei 2010
Strafkamer
nr. 07/12188
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 augustus 2007, nummer 23/003333-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover onder de toepasselijke wettelijke voorschriften art. 300 Sr is vermeld, tot het alsnog vermelden van art. 300 (oud) Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift en tot vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase
is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de toepassing van art. 300 Sr nader had moeten motiveren nu die bepaling na het plegen van het feit is gewijzigd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 9 juli 2003 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn zoon, [slachtoffer], met kracht meermalen met een stok heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.2. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "Mishandeling, begaan tegen zijn kind" en als toepasselijke wettelijke voorschriften aangehaald de art. 14a, 14b, 14c, 300 en 304 Sr.
3.2.3. Bij wet van 22 december 2005 (Stb. 2006,11), in werking getreden op 1 februari 2006, is art. 300 Sr gewijzigd, waarbij het strafmaximum is verhoogd van twee naar drie jaren.
3.3. Het Hof had art. 300 (oud) Sr in plaats van art. 300 Sr dienen te vermelden als wettelijke bepaling waarop de strafoplegging mede is gebaseerd. Nu er gelet op de opgelegde straf geen grond is om aan te nemen dat het Hof bij de oplegging van de straf is uitgegaan van het in art. 300 Sr voorziene strafmaximum van drie jaren, berust de aanhaling van die bepaling - in plaats van art. 300 (oud) Sr - op een kennelijke vergissing. De Hoge Raad zal het bestreden arrest in zoverre verbeteren. Daarmee komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust art. 300 Sr is vermeld;
vermeldt als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust art. 300 (oud) Sr;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 mei 2010.