ECLI:NL:HR:2010:BL6678
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herstel van verzuim in strafoplegging en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1960, was veroordeeld voor mishandeling van zijn zoon op 9 juli 2003. Het Hof had in zijn uitspraak ten onrechte artikel 300 Sr in plaats van artikel 300 (oud) Sr vermeld als toepasselijk wettelijk voorschrift. De Hoge Raad herstelt dit verzuim en vermeldt het juiste artikel. De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor het onderdeel dat betrekking had op de toepasselijke wettelijke voorschriften. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Ondanks deze overschrijding verbindt de Hoge Raad hier geen rechtsgevolg aan, gezien de opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de toepassing van artikel 300 Sr nader had moeten motiveren, omdat deze bepaling na het plegen van het feit is gewijzigd. De Hoge Raad verbetert het bestreden arrest en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in bijzijn van de waarnemend griffier.